No. 81. Vrijdag 18 Januari 1024 39^ Jaargc Mij is <ie W>ak.s Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Viaanderen, 'J J. C. VINK - Axel. De gehuwde Ambtenares. FEUILLETON. Binnenland K I Du blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Cent; franco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER—UITGEVER Bureau'Markt C 4. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en VrtJdagToormiddag ELF ure. By dit blad behoort een bijvoegsel. Er zijn velen in den jjande, die de agitatie niet begrijpen, welke uit de kringen van de vrouwenbeweging wordt gevoerd tegen het besluit der regeering om bij het inkrimpen van het ambte- narenaantal de gehuwde ambtenares, niet kostwinster, allereerst voor 'dat ontslag in aanmerking te doen komen. Wanneer voorop staat dat er ambte naren moeten worden ontslagen, dan is het volkomen in overeenstemming met het billijkheidsgevoel wanneer men daar voor niét het eerst neemt een manne- lijken ambtenaar, wiens ontslag zijn ge zin broodeloos zou makenmaar wél de gehuwde ambtenares, wier man reeds den kost voor het gezin verdient, zoodat bij haar ontslag geen gezin broodeloos wordt. In een gezin waarvan de mAtfSeen betrekking heeft, terwijl de vrouw door een ambt bij het onderwijs, bij de post, op een bureau van een rijksdienst of iets dergelijks, nog een inkomen bij dat van haar man voegt, zal het natuurlijk een groot ongerief en een zeer druk kende stemming brengen, wanneer dat inkomen van de vrouw verdwijnt. Maar véél erger is het wanneer het inkomen van den man verdwijnt uit een gezin waarin geen ander inkomen is Zoo voeien de meesten het, en zoo voelen wij het ook zegt de Midcl. Crt. en we kunnen ons daar volkomen bij aansluiten, evenals bij het volgend be toog van dat blad tegen de overdreven voorstelling, die van de gevolgen van dat ontslag wordt gegeven. Er zijn tal van ambtenaressen, zoo wordt ergens geschreven, „wier gezin op haar inkomen is gebouwd. Die werken om de opvoeding van een achterlijk kind mogelijk te maken, die zware ver plichtingen op zich hebben genomen, zonder wier inkomen het gezin tot ar moede zou vervallen, ook al is er een man, die een kleinigheid verdient en dus „kostwiTiner" is." Volkomen waar Zulke gevallen zijn er. Maar in zéér veel gevallen heeft men de zekerheid dat het extra inkomen van de vrouw niet zoo onontbeerlijk is, terwijl men dat zeer zeker weet van alle gevallen waarin een mannelijk ambtenaar» wordt ontslagen. Behalve nog dat mag worden aangenomen dat de regeering bij vaststelling van het al of niet kostwinster zij» der vrouw, toch zeker wel zal nagaan of zonder haar in komen- het gezin „tot armoede vervalt", doordat haar man slechts een „kleinig heid" verdient. Wat wordt gezegd door mevr. Wij- naendts Francken overtuigt ons evenmin. Zij vraagt o.a. bij de bespreking over hetgeen de vrouwelijke Kamerleden ten opzichte van deze kwestie zullen doen. „Zal zij, die zelf als Kamerlid de weelde van intellectueel werk en een dubbel gezinssalaris kent", den moed heboen andere vrouwen, toch niet alle geestelijk haar mindere, te stooten uit haar intellectueel werk en te veroor- deelen om zelf de gang te schrobben, zelf de kousen te stoppen, zelf de kolen te scheppen en den vuilnisemmer buiten te zetten en de wasch in huis te gaan doen, werk dat niet minderwaarig is, maar dat de intellectueele vrouw, vooral wanneer ze den middelbaren leeftijd nadert, bitter zwaar kan vallen Zal zij dien moed hebben Wij hopen van wel En we gelooven dat verreweg de meeste huisvrouwen verontwaardigd zullen zijn als ze die geringschattende kenschetsing van hun huishoudelijk werk lezen. Ze zullen terecht kunnen aanvoeren, dat hun taak in het gezin nog heel wat anders omvat dan die door mevr. Wij- naendts Francken opgenoemde werk zaamheden dat Tiet beheer van het huishouden, het scheppen van een hui selijken sfeer, en de opvoeding der kin deren waarlijk een hoogere waardeering verdienen. Wie in de kwestie van het ontslag van de gehuwde ambtenares, niet-kost- winster., zulk een tegenstelling van in- tellectueelen vrouwenarbeid en huishou delijk werk mengt, is blijkbaar blind voor het verschijnsel dat in de laatste jaren door zeer velen, ook in verlichte vrouwenkringen, geheel anders over die tegenstelling wordt gedacht, dan in de beginjaren der vrouwenbeweging. Maar behalve datèls er ambtenaren moeten worden ontslagen, wat is dan erger, dat een gehuwde vrouw wordt verplicht zich aan haar taak in het huis houden te wijden, of dat een man wordt veroordeeld thuis niets te doen? We onderschatten werkelijk niet de bezwaren die door den maatregel ont staan is in gezinnen, die.nu op hooger peil konden worden gebracht door het inkomen der vrouw. Maar we kunnen in 't besluit om bij ontslag het eerst aan haar te denken, die beslissing niet zien als de aanranding van de rechten der vrouw op intellectueelen arbeid. We vreezen dat dit ontslag van een deel der gehuwde ambtenaressen ten slotte slechts een onbeteekenend onder deel zal blijken te zijn geweest van een veel omvangrijker inkrimping van het ambtenarental, waarbij nog heel wat ernstiger ongerief ontstaat dan het te rugbrengen van een gehuwde vrouw in haar gezin. i J I Een nieuwe vlootwet. De Haagache redacteur der M$b. meldt Naar ons uit betrouwbare bron ter oore kwam, is de eenheid in de Katho lieke fractie betrpff->nde kwesties van practische politiek 'momenteel geheel hersteld. Het moet in de bedoeling der Re geering liggen, een nieuw ontwerp- Vlootwet in te dienen, waarin door enkele wijzigingen de voornaamste be zwaren zouden worden ondervangen, welke van rechtsche zijde in de Kamer tegen de oorspronkelijke wetsvoordracht werden gemaakt. 'li1 II AXEESCHEWCOIJMNT. Telef. A6. - Postgiro 60303. (Vrij uit het Duitsch.) 103) Niet der tweede gade gedacht hij, welke de pracht om hem heen had geschapen, alleen der eersie in haar bekoorlijkheid en eenvou digheid; nu, dat hij behoefte had aan rust, nu herinnerde hij zich harer. Maar vreemd, nog immer was het een toornig aanklagend gevoel, dat hij jegens haar koesterde. Waarom had zij de betrekking niet anders opgevat, waarom moest zij er onder bezwijken Bij de geringe achting, welke hij koesterde voor de eer, voor een zonder getuigen gegeven woord, had, naar zijn meening, alk s goed kunnen worden, als zij een veistandige wijze van opvatting gehad had en de kracht, om h t onvermijdelijke te dragen. Zijn blik viel op het ontwerp voor een kostbaar marmeren gedenkteeken voor Melanie, door een begaafd kunstenaar op zijn veizoek' gemaakt. Reeds op den eersten dag had hij zich breedvoerig bezig gehouden met dit grootsche gedenkteeken en onwillekeurig dacht hij aan het arme verlaten graf op het kleine Noordzee-eiland. Nu was ook haar kind verre en de vriend harer jeugd. Geen bloem werd door liefhebbende hand neergelegd op den eenvoudigen heuvel, hij zou vervallen en ver zinken onder het zand der duinenHerbert was geen gevoelsmensch, hij hield niets van de vereering der graven, maar het kontrast tusschen de beide vrouwen, dat nog voort duurde in den dood, drong zich aan hem op. Steeds opnieuw dwaalden zijn gedachten af naar zijn kindhet te ontmoeten in het huis van Graaf Wolf, daartegen gevoelde hij zich niet bestand. Hij bedacht, wie de predikant van Kettenstein kon zijn, die zulk een gastvrij verblijf op het Moritzplein had gevonden; hij vraagde zich af, of Veronica's aanwezigheid in dat huis geruststellend voor hem was of beangstigend Geruststellend? Nadat een jaar sedert Ri chards optreden in deze zelfde kaïner was verloopen, zonder dat iets was voorgevallen, dat betrekking had op deze duistere zaak, of er eenig licht over had verspreid, had inen waarschijnlijk algemeen toegegeven aan de gedachte, dat Magdalena's bewering een fan tasie was, waarmede men graaf Wolf in het geheel niet kon lastig vallen. Zij was daar voor immer afgedaan en van zijn verzekerd standpunt uit dwaalden Herberts gedachten naar het kleine meisje. Dit medaillon had gehangen aan den zachten ronden hals, hij herinnerde zich nu. hoe vol en rozig het kind geweest was, hoe blij het juichen kon in de zeldzame oogenblikken, waarin hij met haar h ia gespe .d Ot zij Magdalena geleek? Weer bekeek hij het portret; het wasonbe- chnjfelijk bekoorlijk, en als hij in gedachten de rij duorliep der vrouwen, welke hij kende, dan kon geen enkele met haar vergeleken worden. De photographie, welke zich waar schijnlijk onder haar eigene, bij elkander ge raapte bezittingen had bevonden, toen zij Enge land verliet, had iemand laten omlijsten en der kleine weeze omgehangen. Wellicht werd ze met smart gemist. Dit was een vluchtige gedachte, maar het antwoord lag in de snelle handbeweging, waarmee hij het portretje vast omsloot en in zijn borstzak stak. Hij kon zich Magdalena zoo levendig voorstellen, ntt haar trekken hem weer aanschouwelijk gemaakt waren in al hun frischhetd en jeugdige be koorlijkheid. Hoe verkwikkend zou heden in deze beangstigende stilte haar vroolijk gesnap geweest zijn en haar bekoorlijk lachje, hoe weldadig de zorg, waarmee zij de wenschen ried, nog eer die werden uitgesproken, Hier hadden haar schoonheid en bevalligheid gepast met den vasten bodem onder de voeten van macht en rijkdom zou zij pal gestaan hebben, ook tegen nijd en minachting. Hij keek rond in het stille vertrek, waarin de zorg gewoond had vele jaren lang; nu was zij gevloden voor den glans van het goud. maar ter andere zijde was de verveling binnen geslopen en had zich neergezet. Het dolle leven zijner jeugd was uitgeput, woeste feesten vermoeiden hem, want de schoone vrouwtflti hadden voor hem de bekoorlijkheid verloren, het scheen hem toe, als geleken allen aan elkander Alleen Magdalena had daarop een uitzondering gemaaktzij was eenig geweest in haar deugden, eenig in haar gebreken. Ook tot reizen, dat men hem had aanbevolen na het zwaie verlies, gevoelde hij geen lust en het spel, dat hem zoo ver had doen afdwalen van eer en trouw, had geen macht meer over hem. Het was vreemd, hoe het geluk hem ver volgde, sinds hij niet meer zocht. Sedert zijn huwelijk met Melanie had hij niet meer ver loren bij het spel en aan het bestendig winnen ontbrak ten laatste de bekoorlijkheid der prikkeling. Maar dat zou wederkeeren, moest wederkeeren, want hij mocht op 33-jarigen leeftijd geen grijsaard zijn, niet zich laten bespotten door het leven, omdat hij een droombeeld had nagejaagd. Hij liet het hoofd in den leunstoel neer vallen en slooi de oogen, maar hij opende ze weer, omdat het schoone beeld, dat hem verontrustte, levendiger nog hem voor oogen stond, als hij die sloot. Daar werd een zijdeur geopend, niet op de stille wijze van goedgeschoolde bedienden, maar met hoorbaren druk en daar trad iemand binnen met flinken veerkrachtigen mannelijken tred. Herbert wendde het hoofd om. Maar als verlamd bleef hij zitten, de wijdopengesperde oogen strak op den binnentredende gericht. „Kent ge mij vroeg Constantijn, toen hij vlak voor hem stond. Geen broederlijke groet werd gevoegd bij de korte vraag, in de diep bewogen stein lag een vreemde klank. Plotseling kreeg Herbert weer leven, het bloed, dat dreigde stil te staan, stroomde snel naar het hart terug„Constantijn 1 Constantijn i riep hij uit, „zijt gij het?" Bij het contrast met de ontzettende een zaamheid, welke hij voor eenige minuten had gevoeld, maakte een warme gewaarwording zich meester van deze koele natuur, toen hij den gezel zijner jeugd voor zich zag; hij breidde de armen uit. Hij stond op een zedelijk zoo oneindig lager standpunt dan degenen, die onder zijn misdaad leden, dat het bewustzijn zijner ontzaglijke schuld tegenover Constantijn een oogenblik week voor de vreugde hem weer te zien. Maar in Constantijns verachtelijke tefug- wijzing lag zijn veroordeeling. „Raak mij niet aan," zei hij, „de hand van een eerlijk man komt u niet toe." Herbert was doodsbleek geworden, het zachte gevoel was gevloden. Hij stond weer daar, ten strijde bereid, als zoo vaak reeds. „Laat mij een oogenblik tot mijzelven komen," hernam hij, met reuzenkracht zijn aandoening bedwingend, „ik moet eerst de gedachte leeren begrijpen, dat gij leeft, en voor mij staat in vleesch en bloed." Een minutenlange pauze volgde, waarin Constantijn bedaard voor den graaf bleef staan. „Vanwaar komt gij zei eindelijk de laatste diep ademhalend. .Uit Afrika. Maar dat komt er hier niet op aan, wij hebben, zooals ge weet, veel gewichtiger dingen te bespreken. Ik ben hier, om mijn eerlijken naam terug te vorderen." Herbert zag, dat Constantijn reeds wist, wat er was voorgevallen en dat hiermee de st ijd was aangebroken. Met een oogopslag over ag hij al het gevaarlijke van zijn toestand, als altijd zocht hij zijn redding in liegen en ont glippen „Wat een merkwaardig weerzien," zei hij bitter, „ik weet inderdaad niet, wat gij daarmee bedoelt." „Laat die uitvluchten achterwege, Herbert, gij moet het weten uit onzen j mgelingstijd, dat ik die haat en u daarmee niet vrijlaat. Wanneer en waar wilt gij de ongehoorde daad oekennen, welke gij hebt begaan tWordt vervolgd). te'; 'I I. J

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1924 | | pagina 1