\'o
Vrijdag 4 Januari 11)24
39e* Jaarg.
is Wsakt t
i
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
J. C. VINK - Axel.
Binnenland.
FEUILLETON.
Du blad verscnrjnt eiken Dinsdag- en Vrijdagarona.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco ner post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cera.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. AO. Postgiro 60SA3.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regeis 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiên worden trance ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrtjdaeroormiddag ELF nre.
Terugblik.
Nu het jaar 1923 ten einde is, kan
bet geen kwaad eens even de balans
op te maken van hetgeen de politiek
of de regeering ons heeft gebracht Al
dadelijk valt het op, dat de productie
niet byster groot is en allicht is men
dan geneigd te vragen hoe komt dat
Jan Ja, dat is niet in één woord te
leggen. De algemeene oorzaak is o. i.
lat het doel niet vast is uitgestoken
men heeft geen lijn gevolgd, is pas een
lijn gaan trekken na het werk en dan
zag men een zigzaglijn. Och er blij
ven toch zooveel wetten en besluiten
hangen, die ondergeschikt worden ge
maakt aan politieke en persoonlijke in
zichten, dat men gerust kan zeggen,
zoolang deze hun invloed doen gelden,
zal er nooit iets goeds uit de Kamers
voort komen.
Het is nu eenmaal een ziekte om
het eigen „ik" eerst te laten gelden,
daarna rekening te houden met zijn
vrienden, en dan te doen of het alge
meen belang er toch nog bij gebaat is.
We zien dat niet alleen in eigen om
geving, niet alleen in ons eigen land,
naar de gansche wereld is besmet
met die griep en er zal al heel wat
moeten gebeuren, om de menschheid
daarvan te genezen.
En zoo zit ons land dan, tengevolge
van politieke geschillen, die al even
min van eigenbelang zijn vrij te plei
ten, reeds weken in de mimsteriöele
(Vrij uit het Duitsch.)
„Heeft hij hier een eigen huis
„O, een prachtig, het schoone gebouw op
de Moritzplaats ieder kind kent het
„Nu goed, zie dan eens, of mijn rijtuig er
log is, geef den koetsier last, mij daarheen te
brengen."
De oude man verliet de kamer, om aan het
verzoek te voldoen en Constantijn bleef alleen.
Dit vertrek had vroeger de opperjachtmeester
bewoond hoevele kommervolle uren had hij
daarin doorgebracht. Nu was dat alles voorbij,
de dood had er hem van bevriid en zijn zoon
had zich dit juk niet als erfdeel laten opleggen.
Alles was ingericht met de meest mogelijke
gemakkelijkheid; Constantijn keek rond met
de geruststellende zekerheid, dat deze weelde
bewees, dat Herbert thans middelen bezat. Of
de dood zijner jonge vrouw hem diep getroffen
had, of wel van een keten had bevrijd? Con
stantijn herinnerde zich, dat Herbert een ver
binding met haar lang en behendig had ont
weken en toen ja toen was Magdalena op
Tannensee. Onwillekeurig vergeleek zijn her
innering de beide vrouwen met elkander, en
het kon nauwelijks twijfelachtig zijn, ten wier
gunste de weegschaal oversloeg. Het groote
portret der gravin, dat boven de schrijftafel
hing, was met floers bedekt en deze uiterlijke
teekenen van rouw waren bijna te overdreven,
om te getuigen van diepe smart.
De terugkeer van den bediende stoorde hem
in zijn verdere beschouwinger, hij drukte hem
nogmaals op het hart, het geheim zijner weder
komst goed te bewaren en reed naar de Moritz
plaats, in aangename spanning, maar niet met
die auembeklemmende verwachting, waarmede
hij twee jaar geleden Theresa in Venetië te-
crisis gewikkeld, die onze geperforeerde
schatkist doet werken als een vat zon
der bodem.
Ongezien nog de moreele schade, die
zoo n gehaspel, veroorzaakt onder het
volkwant hoe kan bet volk den noo-
digen eeibied blijven bewaren voorre-
geering8tnannen, als zij zeiven nog niet
zooveel offervaardigheid hebben, dat
ze partijbelangen ondergeschikt kunnen
houden aan 's lands belangen. Maar
we dwalen af. We zouden een over
zicht geven en kunnen dan zeggen,
dat het begin van 19z3, evenals nu nog,
moeilijk was.
Groot is de malaise die overal heerscht
men denke byv. ma^r eens aan de
eindelooze faillissementenlijsten tn de
bladen, en groot is de fiuancieele schal
denlast, die op ons drukt. Nu begint
ztch te wreken de zorgeloosheid, waar
mee jaren achtereen millioen en mil-
lioenen zun verspild op een wijze, die
nergens naar leek en door niets viel te
motiveeren. Allerlei autoriteiten hebben
met een door niets te vergoelijken op
timisme gedacht, dat er geen einde
zou komen aan de bloeiperiode (een
bloei die bovendien al spoedig bleek
van zeer bedenkelijken aard te zijn)
en er met een gemakkelijkheid van
vroolijk Fransje op los gegeven. Men
denke maar eens aan de sommen, die
aan allerlei z.g. „sociale" maatregelen
zijn weggesmeten, of aan het onder
wijs zijn verspild, verspild, aan den
dikwijls kraukzinuigen scholenbouw.
Dat zijn maar een paar voorbeelden,
die met vele zouden zijn te vermeer-
gemoet trad. De gedachte, een even levendige
verrassing te zullen teweegbrengen als in het
huis des opperjachtmeesters, waar hij jarenlang
als lid der familie gold, hieraan dacht zijn
bescheidenheid volstrekt niet; lang reeds had
hij zich met onverbiddelijke duidelijkheid ge
zegd, dat hij alleen als dokter,, welke in een
ure van groot gevaar aan Theresa's bed had
gestaan, aanspraak had op haar herinnering.
Hij vraagde alleen naar den graaf en 'gaf, toen
hij hoorde dat deze thuis was, 2?fjn kaartje af.
Het duurde eenige minuten, eer de bediende
weer verscheen en wel met een uitdrukking
van zichtbare verwondering. Hij opende een
helder verlichte voorkamer en op den drempel
der tegenoverstaande deurstond vol verwachting
graaf Wolf.
„Wangen! staan de dooden op zijtgij het
werkelijk?"
Hij had hem beide handen toegestoken, de
vroegere ware toegenegenheid, welke hij steeds
voor den dokter gekoesterd had, kwam levendig
te voorschijn in dit oogenbiik van blijde ver
rassing en drong het wantrouwen terug, dat
zich van hem had meester gemaakt ten Hei-
berts 'gunste.
„Waar zijt ge geweest en waarom hebt
gij ons den rouw laten aanncmeA?" vraagde
hij, den jongen man in zijn studeerkamer leidend.
„Waarom hebt gij gezwegen, zoo langen tijd
„Ik heb in de wereld rondgezworven, heer
graaf, na langs den rand van het graf te zijn
gegaan," zei hij lachend. „Dit is nu de tweede
maal, dat de dood mij liet varen, de derde
maal zal hij mij vasthouden. Ik heb met mijn
wederopstanding vele verrassingen bereid en
de aangename overtuiging gekregen, meer
goede vrienden te hebben, dan ik dacht."
„En naar ik hoop rekent gij ook mij daar
toe?" zei graaf Wolf. .Nu, dan zult gij u
ook verantwoorden hoedatalleste zamen hangt."
„Een weinig toeval en een weinig roman
tische luim zijn bij eikander gekomen, heer
graafik wist, dat het niemand, ernstige smart
veroorzaakte.
deren. En waar van hoogerhand zoo
werd voorgegaan, is het daar vreemd,
dat door het individu dit voorbeeld
werd gevolgd Er begint kentering te
komen, men begint langzaam aan in
te zien, dat h|t zoo niet langer gaat,
en de spilzucht moet gebreideld worden,
maar het is nog maar een zeer klein
begiD van verbetering, dat valt waar
te nemen. De ijzeren noodzakelijkheid
zal intusschen wel tot meerdere bezui
niging dwingen en thans komt na
tuurlijk het verzet, van de zyde der
tot nu toe „beweldadigden" niet in de
laatste plaats. Er zullen drastische
maatregelen moeten worden genomen
om het gat te stoppen en van die
maatregelen zullen ook velen het slacht
offer worden die niet in de eerste plaats
van het goede hebben geprofiteerd.
De ontreddering van Duitscbland,
ons natuurlyk achterland, was de oor
zaak, dat in Europa, dus ook in ons
land, geen handel was. Werkloosheid
van duizenden bij duizenden menschen
was hiervan het gevolg en ieder was
genoodzaakt en is dat nog zijn
uitgaven te herzien en aanzienlyk te
bekrimpen.
Een hoogst onatngenamen indruk
heeft in het afgeloopen jaar de Krach
by eenige Hanzebanken gemaakt b.v.
te Utrecht en in Den Bosch. En maar
al te zeer is ook daar weer gebleken,
dat door de verantwoordelijke personen
met groote licntzinnigheid of domheid
is omgesprongen met de aan die banken
toevertrouwde gelden, grootendeels af
komstig van de kleine luiden, en groote
De eerste berichten over ons gezelschap
zijn openbaar geworden en u waarschijnlijk
bekend, daar gij er zoo levendig belang in
steldet —«mijn eigenlijke reisontmoetingen zal
ik u wellicht later vertellen. Wij zijn tamelijk
ver doorgedrongen in deels nog onbekende
oorden, maar terrein en volkstammen waren
ongunstig voor een verder voortgaanook
waren onze uitrusting en onze middelen daar
toe niet toereikend. Door bijna onoverwinnelijke
zwarigheden, welke zich aan ons opdeden,
namen wij den terugtocht aan en toen werd
ik door koorts aangetast. Men heeft veel voor
mij gedaanin weerwil der toenemende af
matting werd ik, moeilijk genoeg, meegenomen,
ja men tiaakte voor mij een halt van ver
scheidene dagen. Maar ik als dokter kon mijn
toestand het best beoordeelenverdere ver
moeienissen zouden op het oogenbiik onge
twijfeld te zwaar voor mij geweest zijn. En
de toestand der ovgfigen was, indien zij bij
mij bleven, waarlijk niet benijdenswaard! Niet
alleen drongen de omstandigheden tot terug
keer, maar ook de gezondheidstoestand van
twee andere reisgezellen begon ongunstig te
worden.
Als ik u later de bijzonderheden mededeel,
in plaats van zooals nu alleen in hoofdzaak te
vertellen, dan zult gij mij stellig toestemmen,
dat ik mij daartegen moest verzetten, dat onder
de gegeven omstandigheden mijn reisgezellen
of ook slechts een daarvan oij mij bleven. De
verantwoording zou mij slechts aangedaan .en
mijn toestand verergerd hebben. Van de beide
inlandsche reisgezellen, de bediende en de tolk,
liet men den schrandersten bij mij achter en
wellicht was deze keuze geen gelukkige. Het
was afgesproken, dat wij, zoodra mijn krachten
dit veroorloofden, ons in Lanzibar weer bij
het gezelschap zouden voegen. Ingeval ik
stierf moest de bediende mijn papieren en
effecten daarheen brengen.
Maar weken verliepen en ik genas niet; mijn
toestand begon zeer benauwd te worden. In
het dorp dreigden vijandelijkheden tegen eeij
sommen zijn verloren. Gelukkig is de
Regeering als wij ons niet vergissen
na verzet door de Kamers zoo wijs
geweest, om voor te stellen alleen die
banken te steunen, wier moeilijkheden
alleen aan de algemeene malaise waren
te wijten en die toch overigens nog
wel levenskracht bezaten. De Tweede
Kamer nam dit ontwerp met bijna
algemeene stemmen aan.
Maar nog veel grooter was de alge
meene ontstemming toen men in Sep
tember moest vernemen, dat de zoo
populaire Postchèqae en Girodienst
hopeloos in de war was gestuurd door
de absoluut onvoldoend geregelde voor
bereiding van de centralisatie. Waar
wij nog midden in de misère van dit
vroeger zoo in hoog aanzien staand be
drijf zitten en waar de krasse staaltjes
van gebrek aan doorzicht en goede re
organisatie bij ieder bekend zijn, heeft
het geen zin, er hier verdere beschou
wingen aan te wijden en kunnen we
alleen hopen, dat het niet al te lang
meer zal duren eer de chaos is opge
ruimd.
Een derde aanleiding tot hevige er
gernis over de laksheid van Nederland-
sche- en Indische autoriteiten gaf het
Bataviasche politieschan taal, dit najaar
aan het licht gekomen. Vermoedelijk
zullende hoofdschuldigen weldraterecht-
staan.
Bij dit schandaal sluit zich op
„waardige" wyze aan de corruptie bij
den bouw van het Leidscbè Ziekenhuis.
En wat na het daarover reeds aan het
licht gekomen nog kan volgen is thans
naburigen stam en eens, toen ik zeef ziek was
en ellendig, had mijn trouwe bediende mij
verlaten. De papieren, die ik ingeval ik stierf
als gewichtig had aangeduid, zoowel als dat
gedeelte mijner bezittingen, dat hem van waarde
toescheen, had hij meegenomen^ het laatste
behouden en zich met de papieren in Lanzibar
bij mijn reisgenooten gevoegd onder het leu
genachtige voorgeven, dat geld en effecten
door de inlanders als goeden buit waren be
houden. Op deze wijze was hij niet alleen
ontheven van de lastige verpleging, hij had ook
genomen, wat hem in den smaak viel en behalve
bedongen loon en geschenken, een aanmerkelijke
belooning van mijn reisgezellen ontvangen."
„Verduiveld, dat was een vreeselijke toe
stand," zei graaf Wolf.
„Ja, een zeer erge. Sinds dien tijd ijver ik
levendig daartegen, als men diefstal en trou
weloosheid bestempelt als wonden der be
schaving. Eindelijk genas ik, in weerwil van
de ellendige omgeving en het eigenlijk gebrek
aan verpleging. Daar ik niet geheel uitge
plunderd was, maar behalve geld en kleine
geschenken voor de inlanders ook nog reisbe-
noodigdheden,»' welke van zeer veel waarde
voor mij waren, voor de oogen van mijn be
diende had weten te verbergen, zoo kwam ik
na vele moeielijkheden en gevaren eenige
maanden later eveneens te Lanzibar aan. Mijn
gezellen waren natuurlijk heen. De tijding van
mijn dood was hen reeds voorgegaan. Licha
melijk nog afgemat, geestelijk nog niet zoo
frisch, als ik het op deze reis had gedacht te
worden, met het bewustzijn, dat niemand mij
verwachtte, dat ik nergens werd gemist, met
dit eigenaardig gevoel, dat gij, heer gr laf,
naar ik hoop nimmer hebt gekend en dat vol
strekt niets opwekkends heeft, maakte ik geen
haast mijn plaats onder de levenden weer in
te nemen. Noem het krankheid, noem het
luim, ik gaf er mij aan overik had in de verste
verte nog geen lust reeds naar Europa weer
te keeren."
(Wordt vervolgd}.
li i
i)