vj. 52.
Vrijdag 5 October 1923
39e «Jaarg.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
Mij is Wrake
J. C. VINK - Axel.
Herfstgedachte.
FEUILLETON.
ZWARE SHA6TABAK
Binnenland.
Du blad verscnijnt eiken Dinsdag- en VrQdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Teler. ae. - Postgiro 603Ö3.
AI)VERTENTIEN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regei meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en X rij dag voor middag ELF ure.
Het is de onvermijdelijke gang van
het levenbloeien, groeien en vergaan,
leder jaar opnieuw, van dat de boomen
beginnen te knoppen, totdat ze blader
loos en naakt staan in de winterkou,
teekent ons dezen gang voor met een
duidelijkheid waarvan de weerga niet te
overtreffen is. leder jaar verschillend
en toch ieder jaar hetzelfdebloeien,
groeien en vergaan.
Men ziet dat elk jaargetijde, maar
geen tijdperk is er als de herfst, die
ons het onvermijdelijke van dien gang
zoo helder bewust kan maken.
De lente is een tijdperk van verwach
ting en hoop, maar geeft geen bezin
ning.
De zomer is het bezit, het genieten,
de zekerheid van de weelde en van de
vol'e levenskracht. Dan moge al een
enkele maal, wanneer donkere buien
den zomerhemel betrekken, in ons de
gedachte komen dat het geluk niet van
duur is en in ons ontwaken de slui
merende wetenschap, dat er een ruste-
looze verandering heerscht, die eens
het einde brengt, maar gewoonlijk leven
we toch in den zomer te zeer in den
roes van genieten, in volle aandacht
voor de heerlijkheid, die het leven en
de aarde om ons uitspreiden, dan dat
we zouden denken over de vergankelijk
heid die aan het leven kleeft.
Maar in den herfst, als de blauwe
luchten waziger worden en telkens weer
nevelen rijzen aan de kimmen, als het
jroen verbleekt en de vruchten rijpen
tusschen de bladeren, die geel en bruin
worden om daarna dwarrelend de tuin
paden te dekken, dan in de stilte soms
van een zonnigen middag, wanneer
roerloos om ons heen het leven zich
doet gevoelen als de onwezenlijkheid
van een droom, dan voelen we plotse
ling als een schok het onvermijdelijke
weggaan.
De wereld om ons schijnt te leven
in den volsten bloei harer schoonheid,
maar het is een roeswant haar ont
breekt de kracht om den zomer te hand
haven. Wel zijn de zonnestralen nog
koesterend warm, maar het duurt slechts
enkele oogenblikken en de nacht komt
met een kilheid, die de parelende dauw
droppels doet stollen en de planten doet
krimpen en rimpelen, als moeten ze
wijken voor het seizoen.
Het is de voorbereiding van den
winter. We zien en hooren de eerste
teekenen van het verval en in ons komt
het bewustzijn dat ons herinnert aan
het onvermijdelijk einde.
Onwillekeurig staan we stil bij die
gedachte en als een droom trekt het
ons voorbij van af den heerlijken lente
bloei naar den bladerloozen winter tot
dan het sterven. Het zijn de oogen
blikken van bezinning.
Straks dwarrelen de bladeren al tal
rijker los van de hooge boomen; stor
men en regenvlagen gieren om ons
heenen weldra ligt de aarde daar
kaal voor ons, verlaten en somber en
het wordt duister als in het graf.
Qelaten moeten we ons buigen bij
deze werkelijkheid. We weten dat
het zoo komen zal en we begrijpen,
dat het moet. Uit de wereld om ons
treden we met een andere wereld bin
nen, de wereld, die in ons is. En we
toetsen den herfst aan den herfst des
levens. Hebben wij in de lente gezaaid,
in den zomer het wassende onkruid
uitgeroeid, dan kunnen we nu in den
herfst op onze vruchten zien. En naar
mate deze talrijk en waardevol zijn,
naar die mate zullen we ons verheugen
in den herfst en naar die mate zal de
winter met gerustheid worden tegemoet
gezien.
Ja, de lente is schoon en ook de
zomer; maar waarom ook niet de herfst
en zelfs ook de barre winter Zijn zij
niet de bewijzen van de vergankelijk
heid en zeggen ze ons niet, dat er is
een komen en gaan Wat zou het
leven eentonig zijn, indien daar geen
verlangend wachten was naar de lente
en deze geen zomer bracht, dien de
herfst opvolgde en ons geen winter
wachtte
We zouden veel missenons leven
zou arm zijn aan afwisseling en daarom
gelukkig, dat we hebben een herfst, die
ons voorbereidtdie, even als de lente
ons inleidt tot den zomer, ons doet
verlangen naar den winter
Gelukkig zij, die den herfst beleven
mogen en met ernst mogen overdenken
dien heerlijken tijd van bezinning, waar
in geen tijd meer is voor jeugdvermaak
en zorgelooze genieting, want er is een
ernst ingetreden, die het hart doet leven.
En dat is de winst van het leven, de
vrucht die we in den oogsttijd van
den herfst mogen plukkenLeven met
het hart, d. i. zoodanig leven, dat we
naar ziel en geweten bevrediging vinden.
(Wordt vervolgd).
AXELSCHEl» COKRAIV'T.
(Vrij uit het Duitsch.)
Met verdubbelden haast werd het laatste
eind zwijgend afgelegd, Magdalena had de oogen
in volslagen bewusteloosheid gesloten en in
Esthers armen rustte het slapende kind.
De jonge predikant werkte in ,de avondsche
mering, waarin men alle voorwerpen nog dui
delijk kon onderscheiden, ijverig in het tuintje,
dat het huis omgaf. Hij stond gebogen over
zijn Georgineplanten, toen Esther de kleine
tuindeur opende en de visscher met zijn last
volgde.
Hoe bedaard en bezonnen Werner ook was,
deze aanblik ontroerde hem zoozeer, dat hij
verschrikt de handen voor zich uitstrekte als
om een vizioen te bannen. Maar het week
niet, integendeel, de bekende stem der geliefde
zei vriendelijk: Ik breng u een lang verloren
schat.
Een enkele blik op Magdalena, die bleek en
met gesloten oogen in de armen des visschers
lag, was oorzaak dat hij, in plaats van iets
te zeggen, hevig schrikte en Esther dit be
merkend, zei snel tot opheldering„Zij is be
wusteloos, uitgeput door de lange reis, rust
en een goed bed is voor het oogenblik het
dringendst noodig,"
Geen enkele vraag werd verder tusschen hen
gewisseld, de predikant liep ijlings vooruit en
wenkte, zijn kamerdeur openend, den visscher
om de onmachtige op zijn eigen bed neder te
leggen.
Toen verscheen de oude vrouw, die zijn
kleine huishouding in orde hield. Sprakeloos
staarde zij een oogenblik de beide nette dames
en het schoone kind aan, maar dadelijk kreeg
zij haar bezinning terug, toen de kleine zei
.Veronica is dorstig."
„Wat een engeltje," riep zij bewonderend
uit, „hoe fijn en schoon en wat een helder
stemmetje! Zeker zult ge drinken, mijn hartje,
dadelijk."
Maar Werner nam zelf het kind bij zich en
bevochtigde haar lipjes met water uit een glas,
dat op een kleine tafel stond. „De moeder
heeft uw hulp meer noodig, vrouw Oltrud, haal
spoedig water en azijn en ontkleed de dame."
Hij zette de kleine, die heel bedaard en op
merkzaam haar moeder beschouwde, in een
leunstoel en begon, terwijl de huishoudster
compressen gereedmaakte, de slapen der be-
wustelooze met eau de cologne te wrijven.
De koelte en de stilte, de verfrisschende
invloed, werkte eindelijk op de overspannen
zenuwen en Magdalena sloeg de oogen op
wier eerste bewuste blik den trouwen vriend
harer jeugd trof, die bezorgd en vol liefde zich
over haar heen boog. Een zalige rust teekende
zich op het schoone gelaat, zij breidde de
armen uit en trok zijn hoofd neer op haar borst.
„Daar ben ik terug uit de wereld," zei zij,
„ik heb erg gedwaald, Werner, maar nu
„Zijt gij tehuis," viel hij haar diepbewogen
in de rede.
Uitgeput en vermoeid streelde zij zijn hand.
„Ja, bij u," zei zij diep ademhalend, „het valt
zoo zwaar te sterven in den vreemde, als
men zijn hart niet kan verlichten en nu ben
ik hierheen gekomen en bid uvergeef mij
en neem mij op met mijn kind."
„Dierbare, dierbare Magdalena, gij maakt
mij toch zoo gelukkig, omdat gij wederkeert
tot uw vrienden, die uw gemis zoo smartelijk
hebben gevoeld en gij brengt ons een zoo
kostbaar geschenk." Hij wees op het kleine
meisje en legde het, daar het naar haar moeder
heenwilde, Magdalena in de armen.
„Mijn Veronica," zei zij met gloeiende innig
heid, „gij zult haar behouden als een dierbaar
pand onzer vriendschap, als een aandenken
aan mij en haar niet verlaten, als ik zal zijn
heengegaan," voegde zij, zich oprichtend, op
angstigen toon daarbij. „Beloof mij dat,Wer-
N.V. TABAKSFABRIEK
ner, beloof mij dat reeds heden 1"
Hij leikte haar de hand; „ik zal haar een
trouw vriend zijn, evenals u, Magdalena.
Maar nu, wees bedaard en denk nu alleen
daaraan, dat gij tehuis zijt onder mijn be
scherming. Wat daar ook achter u ligt en
wat daar ook komen mag, uw lot wordt be
stuurd door een goeden God. De mensch
waant zich wel verlaten, hij i s het nooit.
Laat ons iedere mededeeling verschuiven tot
een gunstiger oogenblik, als gij u krachtiger
zult gevoelen en als geen dringender plichten
op den voorgrond zullen treden. Gij moet nu
vóór alles rust hebben, gij en het kind, ik
denk, wij zullen vooreerst ons daarmee ver
genoegen, dat gij bij mij zijt."
Dankbaar boog zij het moede hoofd, haar
oogen vielen weer opnieuw toe en zij duldde
het zonder tegenspraak, dat Esther, toen de
predikant was heengegaan, haar ontkleedde en
vol zorg te bed hielp.
„Mijn kind," zei zij alleen nog angstig met
een zweem van haar vroegere ontroering en
het kleine meisje werd naast haar gelegd
Toen daalde een diepe slaap neer op haar
vermoeide oogleden.
Eerst toen alles gedaan was tot gemak van
Magdalena en van het kind, toen eerst dachten
de beide menschen, die elkander innerlijk zoo
na stonden, aan zichzelven. Plotseling ge
voelden zij, dat zij na jarenlange scheiding een
bijzonder en zelfstandig recht hadden op dit
wederzien en Esther gevoelde in den innigen
handdruk, dat deze scheiding haar niets ont
nomen had.
Licht kon ook zij niet geven in de geheim
zinnige zaak, zij kon alleen vertellen, hoe en
waar zij Magdalena aangetroffen had en dat
zij gedurende de overvaart van Engeland veel
te ziek geweest was, om eenige mededeeling
te doer, omtrent haar lotgevallen, welke zij
bovendien voor een vreemde wellicht geheim
wenschte te houden. Esthers beminnelijk karakter
vertoonde zich hierbij in het helderste licht;
haar teeder vrouwelijk gevoel ten opzichte der
Ontslag aan gehuwde ambtenaressen.
Naar de Bes. bode verneemt, heeft
de regeering besloten, met ingang van
1 Januari ontslag te geven aan alle
gehuwde ambtenaressen. Dezen worden
daartoe verdeeld in twee groepen
Groep A zijn die ambtenaressen, die
reeds een minimum pensioen hebben
bereikt. Zij worden zonder meer ont
slagen. Dit zijn zij, die 7 of meer
dienstjaren hebben. Tot groep B be
boeren zij, die nog niet voor pensioen
in aanmerking komen. Zij zullen op
wachtgeld worden gesteld en zullen
evenveel maanden wachtgeld krijgen
als zij dienstjaren tellen. Er zullen
geen gehuwde ambtenaressen meer in
rijksdienst worden genomen en aan
ambtenaressen, die in het huwelijk
treden, zal eervol ontslag worden ver
leend.
verlatene, vroeg niet haar verleden en volgde
slechts het gebod van het oogenblik. Ook dit
had haar niet weerhouden, dat zij, als jong
meisje, alleen en zonder bescherming het huis
was binnengetreden van den geliefde en wel
in gezelschap van een vrouw, die den schijn
tegen zich had en door de wereld veelvoudig
gericht was. Magdalena was ongelukkig, ziek
en verlaten, Werner had haar angstig en
lang tevergeefs gezocht, dat besliste voor
haar.
Op de sofa in Magdalena's kamer werd voor
Esther een bed gereedgemaakt en daarna zonk
de nacht neer op de stille pastorie. Maar hij
bracht geen rust. Werner was te ontroerd om
te slapen en Magdalena's angstige droomen
hielden ook haar verpleegster wakker. Den
volgenden morgen was de toestand der zieke
aanmerkelijk verergerd, wilde koortsfantazieën
wisselden af met onrustige, onverkwikkende
sluimeringen. Esther verlangde een dokteren
hoorde tot haar schrik, dat er in het dorp niets
was dan een oude badmeester.
De afstand van het vasteland was zonder
behulp van een stoomboot te groot, dan dat
men vandaar op andere geneeskundige hulp
kon rekenen, dan voor een afzonderlijk consult.
Evenwel greep men dit middel toch aan, toen
na verloop van twee dagen geen beterschap
was gekomen en nu verklaarde de dokter dat
hersenkoorts was ontstaan.
Tevergeefs drong Werner er op aan, dat
Esther hem verlaten zou en de zieke overlaten
aan de verpleging en de hoede van vrouw Oltrud.
„Gij moogt mij niet zeggen heen te gaan,"
zei zij. „Gij hebt geen recht daartoe. Ik heb
mij een aandeel verworven in Magdalena's lot
daardoor, dat ik haar hierheen heb geleid en
ik heb aandeel in haar smart daardoor, dat ik
haar vriendin ben."