So. 37 Vrijdag 17 Augustus I9%3, üij |g de WeeJfee 30® Jaarg. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. o< J. C. VINK - Axel. O ogs ten. FEUILLETON. a Du biaa verscmjnt eiken Dinsdas- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanaen 75 Cent: franco oer oost 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent DRUKKER— UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. <i6. - Postgiro ö03iB3. tot 5 regels 60 Cent; voor Groote letters worden naar aDVERTENTIEN van 1 eiken regel meer 12 Cent, plaatsruimte berekend. Advertentie® worden rraw.o ingewacht, mterliik Dinsdag- «n Vrtjdaavoormiddag ELF nre. 't Is oogstmaand. In onze omgeving is het een en al bedrijvigheid voor wat het landbouwbedrijf betreft. Overal ziet men door de dreven tweetallen kloeke paarden in lustigen draf voor de ratelende wagens loopen, om straks stapvoets door de kluiten te gaan, ter wijl mannen en vrouwen de schoven omhoog steken, en op de wagens tassen, waarna het voedzaam graan binnen de schuren wordt gebracht, of tot vóór de schuur, als daar de dorschmachine ge reed staat, om de korrels uit de aren te schudden. In sommige streken gaat het oogsten met min of meer feestelijkheid gepaard, zooals dat hier nog gebruikelijk is bij het koolzaad dorschen. Maar al is er geen feest bij, toch stemt dezen arbeid tot vroolijkheid, als tenminste het werk niet belemmerd wordt door de bran dende middagzon en kunnen we in stemmen met den dichter die schrijft: dat er in den vroolijken kout tusschen maaiers en bindsters, op het goudgeel korenveld, onder den blauwen hemel, waaraan de Augustuszon haar vloeiend goud over de aarde uitstraalt, bij het klinken der zichten en het ritselen der vallende halmen, bij het in hokken of gasten" te drogen zetten, bij het op laden en „inhalen", geen plaats is en geen tijd, geen stemming en geen ver lof voor droevige gezichten en treurige harten daar is blijdschap en opgewekt heid, in harmonie met de grasmusch en het blauwpaapje, die in de eikensingels naast de akkers kwinkeleeren. en met j den leeuwerik, die daarboven in het blauw op drijvende wiekjes zijn lofzan gen jubelt. Oogstmaand is voor den landman de maand van vervulling. Wat hij hoopte en verwachtte, wat hij zaaide in het voorjaar of in den herfst, wat hij groeien zag, niet zelden onder angst en zorgen, onder vreeze en beving, dat ontvangt hij, dat ziet hij verwezenlijkt en wordt ver vuld in oogstmaand. Als dan de akker geeft, wat hij be loofde, als de oogst den arbeid loont en het gezonde en geplante dertig, vijftig en honderdvoudig oplevert, dan zijn ook in eens alle zorgen en door gestane angsten van den akkerman ver geten. Want hij heeft ze doorgestaan zorg en angst van de vroege lente af tot aan den oogsttijd toe, in menigte. Daar waren nachtvorsl, al te overvloe dige plasregens, doodende droogte, ver zengende zonnebrand, hagelslag, onge dierte, ziekten in het gewas, onheil van allerlei aard, waardoor al zijne hoop vernietigd en al zijn arbeid vergeefsch kon worden. Het is mogelijk, maar al te mogelijk zelfs, dat oogstmaand hem enkel teleurstelling baart, dat de oogst het oogsten ternauwernood waard is, en de niet vermogende boer op zijn ge pachte hoeve niet weet, hoe hij voldoen zal aan de veelvuldige eiscnen van landheer, ficus en gezin. De stedeling, die de gevaren voor den oogst niet kent, geen flauw ver moeden heeft zelfs van des landmans afhankelijkheid van het weder, dat hij waarneemt dag in dag uit met een klop* pend hart, omdat het „gunstig" of „on gunstig" van het weder voor hem wel- stand of armoede beteekent, zegt dik- j wijls smadelijk van hem, dat „zoo n boer ook nooit tevreden is", als hij klaagt over den zelfden zonneschijn, die den stedeling zomergenot maar hem zomerangst brengt. Toch is het niet waar, dat de landman altijd klaagt en nooit tevreden is. In de maand Juni, toen bij de aanhoudende koude de verwachting op een goeden oogst van vele tuin- en veldgewassen bij hen, die geen totale vreemdelingen zijn in den tuin- en akkerbouw, zeer gering was, trof het ons, hoe goedsmoeds menig akkerman was, met wien wij een praatje hielden over den stand dier gewassen. „Het kan nog meevallen of „Er kan nog veel van terechtkomen, alsof „Als het eene niet slaagt, slaagt vaak het ander!" en dergelijke uitspraken meer. En het is meegevallen. Er is over vloed van gras en voldoende hooi gekomen. De oogst van het koren is goed en de opbrengst van de aardappel akkers zal voldoende zijn. Te kort is er ook. Boonen zijn er nagenoeg niet, en vele huismoeders zijn bezorgd, nu de groentenman die intusschen daarom nog altijd lang geen groentenboer, d. i. groentenkweeker, ergo deskundige is ook gebrek aan koolsoorten voorspelt, maar de hoofdproducten zijn er vol doende, en wat er niet is, moeten wij maar vergeten, hopende op een volgend jaar. Want straks wordt er weer geplant, gepoot en gezaaid, en als de naderende herfst met den daaropvolgenden winter voorbij zijn gegaan, komt er weer zaaitijd, volgt er weer zomer en oogsttijd en, wie weet, hoe overvloedig dan de oogst zal zijn van wat er nu ontbreekt Er komt alweer een nieuwe zaaitijd. Deze oogstmaand zal de laatste niet zijn Maar er is een andere zaaitijd, die er maar eenmaal is en niet terugkomtEr is een andere oogst, die bij mislukken niet door een volgende kan vergoed worden 1 Ernstige gedachteEene gedachte, die oogstmaand bij ons opwekt. „Want zoowat de mensch zaait, zal hij eens maaien En hij zaait maar eens in dit leven, dat de snel voorbij vliegende zaaitijd is. Laten we bij deze gedachte niet één maal, maar herhaaldelijk stil staan, om aan keuring te onderwerpen het zaad, dat we uitstrooien, opdat ook daarvan de oogst goed zij. G| N J toi MA (Vrij uit het Duitsch.) 63) —ox»*" De jonge gravin zag den beminnelijken neef ongaaine scheiden, bij haar openhartigheid maakte zij daar geen geheim van in de weinige familiën, waarin zij reeds was ingeleid en dit was reeds voldoende, om de meening ingang te doen vinden, dat reeds de grondslag gelegd was tot een familieverbintenis, die alleen werd uitgesteld, opdat de gravin zich in haar nieuwe omgeving een weinig thuis zou gevoelen en om haar nog een tijdlang te behouden voor den vader, die zoo laat eerst in zijn volle rechten getreden was. Niemand weersprak dit gerucht, dat zoo waarschijnlijk was tot graaf Wolf drong het niet door, daar zijn lange af wezigheid hem zoozeer vervreemd had, dat men een zoo kiesche aangelegenheid niet zou hebben durven aanroeren en op Tannensee werd het gefluister met lachend gelaat beant woord. Waarom ook zou men twijfelen aan een verbintenis, die zoozeer in het belang was van beide partijen? Was het een levenskwestie voor den opperjachtmeester en voor zijn zoon, voor graaf Wolf was het minstens een aan nemelijkheid. Het familiebelang was zoozeer één met de vaderlijke wenschen en met Theresa's duidelijke tegemoetkomingenhet sprak zoo van zelf, dat hij de rijke bezittingen liever zag overgaan op den laatsten spruit van zijn eigen stam, dan op een vreemdeling, zoo natuurlijk, dat 'de gekozene toegevender de oogen sloot voor de kleine bedenkingen tegen dit huwelijk, dan menig ander die onafhankelijk was. Want was ook de twijfel aan Theresa's moederlijke afkomst lang reeds weerlegd, stond het ook heilig vast, dat zij gesproten was uit een oude Italiaansche familie en dat het moederlooze kind was opgevoed onder de strenge en reine tucht der ordezusters, zoo gold de krankheid van geest der moeder voor angstige gemoederen toch als een gevaarlijk erfdeel en de katholieke godsdienst was voor orthodox-evangelische harten geen aannemelijke toegift. Niettemin aarzelden anderen niet, om de gunst van het schoone meisje te verwerven, haar naam zweefde op aller lippen, haar beeld leefde in veler harten en de wilde roos, die zich ontsloten had in den stillen klooster tuin, was de bloem geworden uit het sprookje, die den vinder geluk schenken kon en rijkdom. Een verwijderde bloedverwante, een bejaarde Stiftsdame, wier zacht bescheiden karakter graaf Wolf kende uit zijn jeugd, was in het huis opgenomen en bekleedde de plaats eener moederlijke beschermster in de zeldzame ge vallen, waarin de raad en de hulpe des vaders niet toereikend waren en eindelijk, na zoo lang en onbestendig rondzwerven genoot de zwaar beproefde man een huiselijkheid, zoo benijdens waardig, als hij nauwelijks had durven hopen ooit te zullen kennen. Hij genoot in het tegenwoordige en schoof alle plannen voor de toekomst van zich af, terwijl hij getroost aan den tijd zijn natuurlijken ontwikkelingsgang overliet. Hij zelf verlangde geen hooger geluk, dan de vereeniging mei zijn kind en Theresa zij zou gelachen hebben om iedere poging, om haar leven op andere wegen te leiden. Zij verwachtte vioolijk de vervulling van haar lot, waaraan zij geloofde als aan een belofte. Er was een wonderbare kracht in de liefde tot haar redderontstaan in het hart van een kind was zij daarmee opgegroeid, was gelouterd en begeesterd in dezelfde mate, als haar eigen wezen zich ontplooide en haar gemoed zich veredelde, en was nog steeds het schitterende kleinood haars levens. Als kind was zij niet vrij geweest van het bijgeloof haars vader lands, nu was deze zwakheid overgegaan in het roerende vertrouwen, dat de sterkte en onuitputtelijkheid harer liefde de zijnen winnen moest. Maar nooit sprak zij van deze ver wachting, nooit vergalde zij het tegenwoordige door ongeduld en haar vader zou gedacht hebben, dat zij Richard vergeten was, als zijn naam niet dikwijls op haar lippen gezweefd had en zij niet zoo vaak onderzoek had gedaan naar zijn bevinden. Of graaf Wolf wenschte, dat zij hem zou vergeten, of zijn aristocratisch bloed zich kantte tegen de mogelijkheid eener burgerlijke partij, of dat alleen zijn vaderlijke trotsch protesteerde tegen een onbeantwoorde en hopelooze neiging van zijn eenig kind, dat bleef verborgen. Nooit sprak hij over den voorrang, dien Richard bekleedde of maakte hij vergelijkingen met anderen ten zijnen gunste, nooit wekte hij de herinnering op aan zijn opoffering voor Theresa, welke vol zelfver loochening had plaats gehad in een tijd, toen hem het leven nog wenkte met duizend ver wachtingen. Maar hij hield hem in het oog, hij stelde in stilte dat belang in hem. hetwelk wij ieder toonen, wiens hand vermag in te grijpen in ons leven. Een tijdlang had het hem toegeschenen, als zou Richard bezwijken onder de smart, welke zoo onvoorbereid zijn leven had vergald, want op de bovenmatige prikkeling, die onstaan was door het plotseling verlies en maandenlang verhoogd en onderhouden door een rusteloos vergeefs zoeken naar de ontvlodenen, daarop volgde een tijd van volkomen werkeloosheid, waaruit hij alleen kon worden opgewekt door de zeldzame berichten, welke Magdalena be troffen en die hem door Werner getrouw werden toegezonden. In het begin was het luid jubelend geluk, dat niet eens verminderd werd door den zachten klaagtoon des berouws over het onrecht den broeder aangedaan en hetwelk hem brandende smart veroorzaakte. Vervolgens werd de toon bedaarder, werden de berichten meer algemee- nerde voorzichtigheid om niets te verraden, beperkte den inhoud, die evenwel een toonladder vormde harer zielsgesteldheid, als men de brie ven naast elkander legde. Nieuwe gebeurte nissen vielen voor Richard niet voor en de eentonigheid van zijn nu werkeloos leven en de gelijkvormigheid der steeds zoo ongeduldig verwachte berichten, verstompten allengskens zijn smart. Hij begreep, dat hij niets meer had te hopen, dat hij het leven door moest zonder haar. Maar de gedachte aan Magdalena stond daarboven als een schitterende ster en zelden slechts trok een duister wolkgevaarte daar voorbij en verduisterde het schitterend licht. Dat waren de vreeselijke uren, waarin hij zocht zich te bedwelmen, waai in hij het gloeiende onrustige hart in de wild schuimende golven des levens wierp, om de brandende smart te koelen en de herinnering uit te dooven. Maar het gelukte hem niet, hij gevoelde zich uitgeput en walgde van een jagen, hetwelk in den grond streed met zijn ideale natuur en eindelijk wendde hij zich opnieuw tot de eenige, die hem gebleven was, al had hij haar ook verlaten, die hem te troosten vermocht in alle leed: tot zijn kunst! Toen hij tot haar weder keerde als een verloren zoon, toen nam zij hem weder op met liefdevol erbarmen en het bruiloftsgewaad, dat zij hem toereikte, was onvergankelijke roem. Met den diepen ernst, die in de plaats ge treden was van den opbruisenden moed zijner jeugd, scheen eerst aan zijn scheppingen de hoogste kunstenaarswijding verleend te zijn, zijn naam klonk wijd en zijd ook buiten zijn vaderland en elk resultaat, door de openbare bladen gemeld, iedere lofspraak op zijn naam, was hem minder een bevrediging zijner eer gierigheid, dan wel een groet aan zijn muze. Dat was Magdalena nog altijd, het aandenken aan haar schoonheid en aan de bekoorlijkheid harer verschijning bleef de gedachte, die in zijn schilderijen uitdrukking verkreeg. (Wordt vervolgd.) BLADVULLING. Menig hart is een goudschacht, die bij gebrek aan kapitaal braak ligt,

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1923 | | pagina 1