No.
Vrijdag 3 Augustus 1923
•laarg.
li li k
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
tj m
J. C. VINK - Axel.
Binnenland.
FEUILLETON.
Du blad verscniint eixen Dinstias- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Cent: franco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER—LITGEVER
Bureau Markt C 4.
tot 5 regels 60 Centvoor
Groote letters worden naar
ADVERTENTIEN van 1
eiken regei meer 12 Cent.
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
Dinsdag- en Vrljdagvoormiddag ELF ure.
tot
Het Regeeringsjubileum.
Het blijkt meer en meer, dat de na
tionale huldebetooging, die op den Dam
te Amsterdam zal plaats hebben door
groepen uit alle deelen des lands zal
worden opgeluisterd. Niet alleen aan de
opschriften der vaandels zal meu kun
nen zien vanwaar de betocgers geko
men zijn, en welke deelen des lands
zij vertegenwoordigen, maar eveneens
aan hun kleeding, aan de goede, Ne-
derlandscbe kleederdrachtec, die een
kleurige afwisseling zullen vormen
tusschen de gekleede jassen en hooge
hoeden van vereenigingsalgevaardigden.
Zoo hebben zich reeds ingeschreven
groepen Hindelooper meisjes en jongens,
Stapborsterboeren en boerinnen, Mar
ker- en Volendammer visschers, Alk-
maarsche kaasdragers, Katwijkers,
Axelsche boeren en boerinnen, zwierige
Brabantsche Gilden, en een groep mijn
werkers uit Limburg.
Bovendien zullen dertig jongetneisjes
uit de bloembollenstreek met bloemen
getooid aan de huldiging deelnemen.
En nog steeds melden zich nieuwe
groepen aan. Er zijn op den Dam
3000 plaatsen en men zal alles in het
werk stellen om deze billijk te verdee
leD, en zoo, dat de bonte verscheiden
heid demonstreert, dat bet ons geheele
volk is, in al zijne schakeeringen, dat
getuige is van hi t oogenblik van de
aanbieding van het nationale huldeblijk.
60)
Of het er spande
Velen onzer lezers zullen zich nog;
wel herinneren, hoe in het voorjaar
1916 ons land werd veroDtrust door
eenige belangrijke besluiten door onze
Regeering genomen.
Verloven bij land- en zeemacht wer
den ingetrokken.
De hoogste militaire autoriteiten van
land- en zeemacht waren in drukke
conferentie.
De minister van Binnenlansche Za
ken hield conferenties met den direc
teur van het Kabinet der Koningin en
den min. van Buitenl. Zaken.
De troepen van Oostelijk Zeauwsch-
Vlaaadereu werden plotseling verplaatst
naar het Westelijk deel, en we herin
neren ons hoe zenuwacntig sommige
officieren waren.
Niemand wist echter waarom dat
alles plaats had, want de Regeering
gaf geen opheldering. Alleen toen de
Avondpost schreef, dat de genomen
maatregelen hun aanleiding vonden in
de houding vau Engeland, welk Rijk
doortocht zou wenscheu voor zijn troe
pen over ons land, kwam men uit den
hoek eu werd met algemeene veront
waardiging opgekomen tegen dit bericht
Van Regeeringswege werd zelfs dit
blad ter verantwoording geroepen en
geëischt het bericht tegen te spreken
en mede te deelen, dat het onjuist is.
Eenige weken geleden, dus ruim 7
jaar later blijkt echter het spreekwoord
bewaarheid, dat „niets niet rammelt",
en de Avp. toch wel degelijk goed in
gelicht was, want op 27 Juni jl. hield
generaal Snijders, die tosn opperbevel
hebber van Land- en Zeemacht was,
te Delft een lezing, waarin blijkens
nat daarvan verschenen verslag het
volgende werd gezegd
„Einde Maart 1916 ontving onze Re
geering eene zeer ernstige waarschu
wing van de Duitsche Regeering, te
zorgen voor afdoende beveiliging van
Zeeland tegen een verwachte maritie
me onderneming der Engelschen onder
bedreiging, dat, indien gevaar voor
de Duitsche stellingen in Vlaanderen
mocht ontstaan, de Duitsche legerlei
ding alle maatregelen zou treffm, welke
de teestaud zou meebregen, desge-
weuscht zelfs ten koste onzer onzij *ig-
heid."
We hernaleu hierna slechts het op
schrift Of het er spande
Wat zou er van Zeeuwsch-Vlaan-
deren geworden zijn, als de toen be
staande plannen waren doorgezet. Men
heeft slechts te denken aan de ver
woeste streken vau België en de tal
rijke kerkhoven, die daar nog getui
gen van den oorlogsgruwel.
Terugkomst van de Koningin.
Met de door twee torpedobooten ge
excorteerde mailboot „Prinses Juliana"
kwamen Dinsdag kwart voor vijf te
Vlissingen aan H. M. de Koningin en
Prinses Juliana op haar terugreis uit
Eugeland.
Omtrent da aankomst in Vlissingen
lezen we in de Midd. Crt. het vol
gende
De vorstelijke bezoekers bleven aan
boord tot de ruim 200 passagiers de
boot verlaten hadden en de bagage
was gelost.
Te half zes verschenen de hooge
bezoekers aan dek en onderhield H.
M. de Koningin zich eenige oogenblik-
ken met den commandant der mail
boot, van wien zij met een handdruk
afscheid nam, terwijl zij dit met een
buiging deed van den eersten en den
tweeden officier.
Op de loopplank werden de Koningin
en de Prinses verwelkomd o. a. door
den heer De Meester, president-com
missaris der maatschappij Zeeland.
Op de ponton maakten hunne op
wachting de Commissaris der Koningin
jhr. mr. J. W. Quarles van Ufford, de
burgemeester van Vlissingen, de heer
C. A. van Woelderen, de waarnemend
commandant der marine in Zeeland,
en de directeur de Zeeland.
Bg het betreden van de pontonbrug
werden aan de Koningin en aan de
Prinses bloemen aangeboden.
Onder het gejuich van de honderden,
die niet op grooten afstand werden ge
M"« t '1"1
Teief. 56. - Postgiro 60363.
(Vrij uit het Duitsch.)
Graaf Wolf kuste zijn schoonzuster de hand
zonder te bemerken hoe die beefde en leidde
haar snel weg uit het gezicht der gapende
menigtede opperjachtmeester volgde met
Theresa en Herbert en toen stond de familie
in de torenkamer alleen tegenover elkander.
„Het is mooi van u, Erich, dat gij mijn kind
den eersten welkomstgroet aanbiedt in haar
woning ik neem dit aan als een goed
teeken," zei graaf Wolf hartelijk. „Hebt haar
een weinig lief, Adelheid, zij heeft geen moeder
en haar ontbreekt een vrouwenhart in het
vreemde land."
Hij had Duitsch gesproken en Theresa had
hem slechts gedeeltelijk verstaan, maar zij be
greep zijn woorden door haar gevoel, boog
lachend voor de trotsche dame en kuste haar
smeekend de hand.
„Zij spreekt voor zichzelve," hernam de
gravin, terwijl zij haar met inspanning om
armde, „maar gij Wolf, gij verdient eigenlijk
in het geheel geen liefde meer voor de geheim
houding, waarmede gij gehandeld hebt."
Graaf Wolf werd ernstig. „In zekeren zin
hebt gij gelijk, Adelheid. maar ik zal mij recht
vaardigen. Maar nu niet; in deze blijde ure
mag zich geen enkele droeve herinnering
mengen en gij kunt begiijpen, dat de opoffering
om een eenig, een zoo dierbaar kind zoo iang
te missen, mijn hart ontzachlijk zwaar ge
vallen is.
Ziehier Theiesa," zei hij, in de zoete klanken
harer moedertaal en leidde haar naar het hooge
boogvenster, „dit is uw tehuis, moge het u
een gezegend tehuis zijn
De donkere oogen van het bevallige schepsel
schitterden van blijde verrukking, toen zij naar
buiten keek in het lachende dal en haar vader
teederiijk omarmend hernam zij „hier zal ik
gelukkig zijn met u, papa."
Bewogen drukte hij haar schoon hoofd een
oogenblik aan zijn borst en leidde haar toen
naar de familie terug.
„Zij spreekt het Duitsch helaas nog zeer
gebrekkig, maar zij verstaat het eenigszins, en
Adelheid, als ik mij niet vergis, sprak zij eens
goed Italiaansch."
De gravin ontkende dit en zei, dat zij er
niet zooveel van wist om een gesprek te
voeren. „Ook Erich muntte, zooals gij u her
inneren zult, nooit uit in het spreken van
vreemde talen wij zullen dus Herbert wel als
tolk moeten gebruiken van onze gevoelens
voor uw dochter."
„Zoo heet ik u dan in aller naam hartelijk
welkom," zei deze ten eersten male het woord
tot zijn nicht richtend, wier bevallige bewe
gingen hij alle met opmerkzamen blik had ge
volgd. „Ik hoop, dat gij u niet alleen in uw
vaders huis, maar ook bij ons spoedig tehuis
zult gevoelen."
Met blij vertrouwen legde zij haar hand in
de zijne. „Ik dank u, signorik hoop dat wij
goede vrienden zullen zijn, zooals dat behoort
bij zoo na verwanten. Geen uwer is mij onbe
kend. Papa heeft mij van u allen gesproken,
maar gij staat mij reeds nader dan de anderen,
omdat ik met u spreken kan."
Dit was een voordeel voor Herbert, hetwelk
hij zelf begreep en ook waarnam, want terwijl
graaf Woli met zijn broeder en zijn schoon
zuster sprak, kon hij zich ongestoord aan haar
wijden en toen een kwartier later graaf Wolf
verlof vroeg tot een korte verwijdering, om
zijn dochter zelf in hare vertrekken te geleiden
een duidelijke wenk dat hij daarbij geen
getuigen wenschte toen had Herbert reeds
een oordeel geveld over zijn nicht.
„In alle opzichten een dame," zei de opper
jachtmeester zacht, toen zij de kamer verlaten
had. „Natuurlijk, zeker, en toch niet over
moedig. Wat zegt gij, Herbert? Gij zijt
anders een menschenkenner, vooral een vrou
wenkenner."
De zoon ontwaakte uit een diep gepeins,
waarin hij verzonken was, terwijl hij nog naar
de deur blikte, waardoor zij was verdwenen
„Zij is een betooverend schepsel," zei hij
terwijl hij zijn gewone koelheid geheel liet
varen„zij zal de schoone, machtige fee
worden, die hier zal rondwandelen en duizend
gunsten zal uitdeelen."
De opperjachtmeester ademde verlicht, Her-
bert werden ten minste de ketenen verguld
die hij hem wilde aanleggen en een schoone
hand was het, die de teugels hield.
Graaf Wolf keerde alleen terug, Theresa
legde haar reisgewaad af en rustte een kwar
tier uit van de inspanning der reis, eer zij
terugkwam, ongegêneerd genoeg, zooals de
gravin toornig dacht. Hij wijdde zich nu aan
zijn neef, vraagde hem naar zijn werkkring, zijn
vooruitzichten en verried door menig daarheen
geworpen woord, dat hij hem niet uit het oog
had verloren, dat het belang, hetwelk hij stelde
in den laatsten drager van zijn naam, een wel
willend en levendig belang was.
Theresa kwam eerst terug, toen de kamer
dienaar vroeg, of het avondeten moest opge
diend worden en zij ging aan den arm van
haar neef in de eetkamer.
De zon was lang reeds ondergegaan, de
schemering steeg op uit het dal en in de
kamers van het kasteel, waarin de vlammende
purperstralen des avonds nog een laatste
schijnsel wierpen, begon het donker te worden.
Op de tafel brandden reeds de kaarsen in
zware zilveren kroonkandelaars, groote lampen
straalden een zacht licht af en de kamer was
daardoor helder verlicht. De schilderij, welke
Herbert verontrustte, trad levendig te voorschijn
uit de rijke lijst en Theresa's eerste blik viel
er op.
„Ha, Madonna, Madonnahoe komt zij
hier," riep zij in blijde verbazing uit.
Herbert stond versteld en graaf Wolf zei
spoedig verklarend„Zij zag dit vrouwenbeeld
fluaMi
W? SVMCSVWW
reeds in Italiëde kunstenaar schijnt het lief
te hebben, hij heeft het daar gebruikt voor een
Madonna en het is inderdaad het schoonste,
wat natuur en fantasie geschapen hebben."
„Geen fantasie, het is waarheid," zei met
vuur de opperjachtmeester, wien het vleide de
gever van de schilderij te zijn. „Het bekoor
lijke origineel heeft onder mijn dak gewoond,
tot het, als het beeld, zijn loon vond."
„Was z ij dat," riep graaf Wolf verbaasd
uit. „was dit het jonge meisje, dat op zoo
raadselachtige wijze uit uw huis verdween
Zijn opgewondenheid trok de opmerkzaam
heid van Theresa en na een vluchtige ophel
dering, tot welker uitbreiding hij haar tot
Herbert verwees, ging hij voort: „Dat wist ik
niet, maar nu stel ik dubbel belang in deze
schilderij, want ik neem bijzonder aandeel in
het lot evan dit jonge meisje. Hebt gij nooit
iets meer van haar gehoord, vermoedt gij
volstrekt niet, wat van haar geworden is
Herbert zweeg hij gevoelde een onaan
gename beklemdheid, hij verwenschte de
schilderij en vloekte heimelijk het origineel,
wier gegronde aanspraken de boeien immers
sterker toehaalden, die boeien, welke zijn
vrijheid waren aangelegd en hem gebonden en
en zonder vrijen wil aan het noodlot over
leverden.
De opperjachtmeester nam het woord in
plaats van zijn zoon en hij antwoordde met
cynischen lach op de schilderij wijzend„Ze
kerheid hebben wij niet, daarentegen ver
moeden wij, dat het haar gaat als de meeste
dergelijke schoonen. De schilder, die haar
kende, heeft hier haar karakter geteekend
De soort sterft niet uit. Het was zoo,,
is zoo en zal zoo blijve n."
Aan den lach, die het gelaat van haar oom
plooide, zag Theresa, dat het een beleediging
was, die Magdalena of wel Richard gold, en
de strenge toon waarop haar vader antwoordde
„Zeg liever, de schoften sterven niet uit,"
bevestigde dit vermoeden.
(Wordt vervolgd.)