38e Jaarg.
A
i\0. 103
Vrijdag 30 Maart 1923
Nieuws- en x\d vertentieblad
voor Zeeuwseh-Vlaanderen.
ij is 4# Wrake l
J. C. VINK - Axel.
LENTE.
FEUILLETON.
ZWARE SHAGTABAK
9it blad verschijnt eiken Dinsdag;- en Vrij dagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzondêrliike Nos. 5 Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
aDVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrij dag voormiddag ELF nre.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
Wegens liet Paaschfeest
verschijnt as. Dinsdagavond
de AXELSCHE COURANT niet.
Zoo er iets is, dat onze bewondering
afdwingt, dan is dat zeker het prachtige
weer dezer dagen. Hoe vaak toch is
het niet slechts de kalender, die ons
zegt dat de lente begonnen is, zonder
dat we overigens het jaargetijde kunnen
onderscheiden van den winter, omdat
stormachtige, koude en sombere regen
buien, vermengd met sneeuw en hagel
dikwijls, dagen en weken aanhouden.
Maar nu is het weer den dichter
gunstig en kan hij juichen, dat geen der
vier jaargetijden, waarin het jaar ver
deeld wordt, zoo schoon, zoo verruk
kelijk is, als de lente. Wie zou .den
brandenden zomer boven haar verkiezen,
wie den winter, als daaraan zelfs nog
sneeuw en ijsvermaak ontbreekt, en
zelfs de herfst, met haar vruchten en
allerlei ooft kan niet vergeleken worden
met een lente, zooals die nu aanvangt.
We leven in .een tijd, waarin het nog
onbeslist is, of de zomertijd zal worden
ingevoerd. De voorstanders wijzen te
recht op de heerlijke lange avonden, die
we dan hebbfh, maar zonder tegenstan
der te zijn, willen we die voorstanders,
dat toch voor het overgroote deel men-
schen zijn, die hun dagtaak niet in den
morgenstond beginnen, hun willen wij
toeroepenbegin n uw zomertijd en
staateen paar uur vroeger op en gaat
wandelen, indien uw werkzaamheden
dat toelatenwat een genot zult gij,
plattelander of stedeling, dan smaken
Gij hoort de vogels in de lucht, ziet
halmen en knoppen ontluiken, gij ziet
de omgeving verworden van een dorre
grauwe vlakte tot groene landouwen in
allerlei schakeering.
De zon verrijst in al haar pracht en
doet de lente in al haar praal en heer
lijkheid werkelijk lente zijn, zooals we
die tallooze malen zagen bezongen door
hen, wier macht over het woord grooter
was en is, dan de onze.
De geheele aarde trekt haar lentekleed
aan duizenden zangers begroeten haar
met «vroolijk getjilp, gefluit en gezang;
knoppen en bladeren en verscheidene
soorten voorjaarsbloemen verraden ons
door de zachte geuren hunne aanwezig
heid en wanneer we de enkele bloemen,
die we hier en daar zien, willen tellen,
dan zien we er hoe langer, hoe meer
en we moeten het opgeven, want we
gaan naar de honderdtallen.
Dat alles stemt tot vreugde, tot dank
baarheid, tot bewondering.
Want er ligt daarin een diepe ge
heimzinnigheid. We weten wel, dat
het de almachtige h'and is, die aan dat
alles het aanzijn geeft, maar we weten
niet hoe. Jaar in, jaar uit herhaalt zich
die schepping, en zien we, dat de goede
God op onbegrijpelijke wijze nieuw
leven schenkt aan de aarde, die we
oogenschijnlijk dood dachten, zonder
kiem, verwelkt, verdord. En dan komt
daar in enkele weken tijds een veran
dering, die ongeloofelijk zou zijn, als
we het niet zoovele jaren zagen weder-
keeren. Nogmaals, ongeloofelijk, omdat
we niet weten, hoe die verwording in
elkaar zit, omdat we de oorzaken niet
kennen
Lezer, zit daarin niet een vingerwij
zing? Zit daar niet in de vermaning,
J.GRUNO
dat we niet hebben te twijfelen aan
hetgeen we niet doorgronden kunnen en
toch aan ons wordt medegedeeld, hetzij
als geschiedenis, hetzij als voorspelling
Hoeveel is er niet gebeurd, dat als
wonder wordt beschreven en dat mocht
dienen om ons tot geloof te brengen en
dat we zoo vaak als onmogelijk of over
dreven voorgesteld beoordeelen. En dan
denken we op dezen Goeden Vrijdag
zeker in de eerste plaats aan het leven
en lijden van onzen Verlosser.
(Wat mag er toch tegen zijn, dat deze
dag niet meer wordt herdacht, als een
dag van rouw
Wat een treffende overeenkomst is
daar gelegen tusschen Lente en Paschen
Evenals Lente op de herleving der
natuur wijst, zien we in het Paaschfeest
de herleving onzes Heeren Jezus Christus.
Evenals de Lente de nhtuur doet ont
waken, waardoor alles na schijnbaar
dood te zijn geweest, weer opleeft en
nog heerlijker en krachtiger als te voren
zich opricht, zoo leeren we Jezus uit de
H. schrift kennen als opgestaan uit het
kille graf, verrassende zijn vrienden, die
niet konden gelooven, dat het mogelijk
ware en de verbeelding parten had ge
speeld aan hen, die het vertelden als
gezien.
Zoo zou het ook ons gegaan zijn en
gaat het ons nog; wat we niet begrij
pen, zijn we niet geneigd te gelooven.
Eerst zien, zegt de ongeloovige en als
hij het ziet, blijft hij dezelfde, „hij
begrijpt het niet."
Maar wordt het dan ons niet dagelijks
duidelijk gemaakt, dat de werkerLGods
niet te begrijpen en te verklaren zijn?
Neen, we moeten gelooven in de
opstanding en de toekomst zal wel uit
wijzen, dat het is, zooals ons wordt
voorspeld.
Evenals we verwachten en gelooven,
dat voor een dorre bol, in den winter
in den grond gestoken, de Lente aan
breekt en er dan een prachtige bloem
te voorschijn komt, moeten we ook
aannemen, gelooven en verwachten, dat
ook voor ons de Lente eenmaal zal
aanbreken, als de winter ons in den
slaap des dooden heeft gesust.
Moge het dan voor ons allen ook
Paaschfeest zijn
COURANT.
Telef. SO. - Poetgiro 60363.
(Vrij uit het Duitsch.)
Ruben zweeg een oogenblik. „Wellicht ware
het beter geweest, Esther, dat ik uw opvoeding
meer beperkt hadeen vrouw moet gelooven
en gehoorzamen, om gelukkig te zijn. U heeft
een zachte, teedere moeder ontbroken, wier
liefde u zou besloten hebben in den beperkten
kring, waarin de vrouw zich moet bewegen
geen vader kan dit vergoeden, alleen de liefde
tot den man geeft de noodzakelijke ootmoed
en ondergeschiktheid terug."
Esther maakte een afwijzende beweging met
de hand.
„Daaraan denk ik niet, vader, doe gij het
ook niet. Opnieuw legde zij hem den arm
om den hals en zag hem smeekend aan. „Zeg
mij, dat ik uw gehoorzaam kind was, want
zeker, ik ben ootmoedig voor u."
„Mijn goede Esther," zei hij ontroerd, „ik
zou onwaarheid spreken van u, als ik klaagde
ik heb slechts reden tot danken. Als ik bezorgd
ben, is dit over u, niet over mijzelven, want
ik zie op den weg dien gij inslaat, menigen
bitteren strijd voor u, zonder te weten aan
welke zijde de overwinning is."
„Dat moet men overlaten aan God, vader,
die de harten neigt,"
„Ik wacht geduldig, Esther, want hoe geslo
ten gij ook zijt, ik weet waarom gestreden
wordt en ken den prijs."
Zij zweeg, kennelijk wilde zij het onderzoek
vermijden, dat hij wilde instellen, en hij ging
voort terwijl hij zijn doel vaster in het oog
hield: „Menigmaal denk ik, dat gij het Lenz
verschuldigd zijt, de lesuren op te geven
ik heb met zekerheid vernomen, dat de president
van het consistorium het hem kwalijk neemt,
dat hij in een joodsch huis onderricht geeft".
Voor het eerst kleurde zij, de misnoegdheid
deed haar het bloed naar de wangen stijgen.
„Dat moet hij zelve weten, hij zou zich be-
leedigd gevoelen, als ook ik mij de vrijheid
veroorloofde hem onder curatele te stellen.
Mij zou in zijn plaats, zulk een dwang onver-
dragelijk zijn, hetzij die werd opgelegd door
de openbare meening of door den hoogmoed
van een hoofd."
„Een predikant moet zeer voorzichtig zijn,"
hernam de vader, „om niet te zondigen tegen
het licht kwetsbare godsdienstige gevoel zijner
gemeente. Laat mij geheel openhartig zijn,
Esther, men beschouwt deze leeruren als een
geschikt voorwendsel voor hem om uw liefde
te winnen."
„Gij weet dat men dwaalt, vader," zei zij
bedaard. „Lenz aanvaardde zijn ambt zonder
mij te kennen, er bestond niets, waartoe een
voorwendsel noodig was. Waar'ik vervolgens
na verloop van tijd de hoogste vereering een
hoogachting voor hem koesterde, waar ook hij
mij zijn achting schonk, zoo zie ik daarin noch
e^n verkorting van zijn priesterlijke waardig
heid,-noch een overtreding van zijn ambt, die
afkeuring zou verdienen van de .zijde zijner
hoofden."
„Een christelijk geestelijke zal evenwel een
jodin niet achten, Esther, hij zal haar bekla
gen, of bekeeren."
Opnieuw bloosde zij. „Lieve vader, hij denkt
noch aan het een, noch aan het ander. Uwe
dochter, en ik gevoel mij dit in ieder opzicht,
kan nooit een voorwerp van medelijden zijn.
En wat de bekeering betreft op mij heeft
jiiets uitwerking, dan mijn eigen overtuiging.
Geen liefde zou mij kunnen lokken, geen be
dreiging weerhouden, als ik wankelde, dat
weet hij en dat weet ook gij. Ik ben geen
Naomi die zegt: „Uw land zal mijn land en
uw God zal mijn God zijn." Ik kan niets
doen tegen mijn overtuiging, zelfs niet ter
wille der liefde. Een geluk, op ieugen gebouwd,
beteekent niets."
Aangedaan streelde hij haar hoofd; „gij
N.V. TABAKSFABRIEK
GRONINGEN
zijt mijn goede verstandige Esther de hoogste
wijsheid is ook de hoogste goedheid. Maar
Lenz zal hij even moedig zijn en zijn
liefde zich daarmede tevreden stellen
„Gij moogt hem niet geringer achten dan
mij," hernam zij. „Wij hebben nooit gesproken
over datgene, wat ons scheidt. In ons hoogste
streven zijn en blijven wij één. Of ook onje
wegen in elkander zullen loopen, dat moet ik
eerst zelve afwachten, mijn vader; doen zij
het niet, zoo ben ik toch zeker daarvan, dat
hij er mij niet te minder om zal achten. Zeg
gij hem, wat hem bedreigt van de zijde zijner
hoofden en laat hem kiezen wat hij wil 1"
„En als gij een Naomi wordt uit overtui
ging,". zei hij.
„Dan laat gij mij heengaan, vader. Er is
geen land, geen wet, geen godsdienst, waarbij
ik niet uw dankbaar, gehoorzaam kind blijf!"
„Mijn Esther," zei de oude man bewogen,
„de God onzer vaderen zij met u gij zijt
de hoogste vrijheid waardig."
ACHTSTE HOOFDSTUK.
De herfst schreed door het woud, niet meer
als een vreemdeling, die biddend huisvesting
zoekt, maar als heer en gebieder in zijn
eigendom.
Hij maakte opruiming onder den bonten
loofbos der boomen en streek in het voorbij
gaan de bladeren van de bloemen, die hier en
daar nog bloeidenhij hulde de zon in dichte
nevelsluiers, legde witte rijp op de weiden en
deed de spiegelruiten van het slot Tannensee
rinkelen.
Daar binnen hield men zich stilmen bood
hem geen weerstand in de van loof beroofde
paden van den tuin en liet zich niet misleiden,
als de zon een enkele maal haar aangezicht
ontsluierde en met matten blik neerkeek op
de verwoesting, Men bleef in de kamer, waar
een helder haardvuur brandde en sprak over
vertrekken. Want, ledig als in den tuin, was
het ook in huis geworden Herbert en Con-
stantijn waren heen, vele van de familiën, die
tot de naaste kennissen behoorden, hadden
reeds hun goederen verlaten en de gravin gaf
bevel in te pakken. De laatste weken hadden
haar jaren verjongd, haar opgebeurde stem
ming kenteekende zich in woorden en gebaren,
het nieuwe genot en het nieuwe levensdoel,
dat de onverwachte grootmoedigheid van graaf
Wolf haar bood, bezielden zelfs de eenzaam
heid, die haar anders zoo vreeselijk was. Alle
zorg over Herberts toekomst, alle angst over
eigen toestand waren verkeerd in louter geluk
en hadden haren moed zoozeer gestaald, dat
zij het weltevreden eenige weken langer in
Tannensee uithield, tot haar huis in de resi
dentie, overeenkomstig den veranderden toe
stand, waardig zou zijn ingericht."
Hoe het gekomen was, dat graaf Wolf zich
opeens zijn familie herinnerd had, wie zijn
hart goedgunstig had gestemd, wie hem de
omstandigheden had blootgelegd, dat bleef een
raadsel, dat den opperwachtmeester veel meer
belang inboezemde dan zijn gemalin. Voor
haar had slechts het feit waarde, dat Herbert,
bevrijd van alle zorgen, onbeperkt in zijn nei
gingen, met vermeerderde middelen en verhoogd
crediet het leven mocht genieten. Duizend
eergierige plannen doorkruisten haar hersenen,
de gunstbewijzen van haar zwager wierpen
alle bedenkingen van haar echtgenoot over
boord, zij waren haar een borgstelling voor
de rijke erfenis.
In het publiek kreeg deze meening grond
daardoor, dat niet Herbert zelf, maar de heer
Nathan Ruben zich met de schuldeischers ver
stond hij verbreidde een weldadige zekerheid
omtrent de goede verstandhouding der bloed
verwanten onder elkander en herstelde als
door een tooverslag nogeens het verloopen
crediet, ook van den opperjachtmeester
Maar niet alleen in financieel opzicht, ook
in Herberts huwelijksplannen maakte de goed
gunstige beschikking van graaf Wolf een ver
andering.
(Wordt vervolgd.)