Axelsche Courant
BIJVOEGSEL
Zaterdag 9 Juli 1921. No. 28.
Openingsrede
Commissaris der Koningin
Gemengd Nieuws.
Burgerlijke Stand.
VAN DE
VAN
Bij de opening der zomerzitting van
de Staten van Zeeland hield de heer
jhr. mr. J. W. Quarles van Ufford, als
voorzitter der vergadering en als nieuw
benoemd Commissaris der Koningin in
dit gewest, blijkens de Midd. Crt., de
volgende redevoering
Mijne Heeren,
Alvorens onze werkzaamheden aan te
vangen, reken ik het mij tot een plicht
om, nu ik voor de eerste maal het
voorrecht heb uit kracht van mijn ambt
den voorzitterszetel in uw midden in te
nemen, aan H. M. de Koningin en aan
Hoogstderzelver raadslieden mijn dank
te betuigen voor het groote vertrouwen
dat zij in mij stelden.
Hulde zou ik voorts wenschen te
brengen aan mijn ambtevoorganger, mr.
H- J- Dijckmeester voor alles wat hij in
het 15-jarig tijdperk, hetwelk op 1 Mei
jl. achter ons lag en waarin zulke
moeilijke jaren voorkwamen, voor deze
provincie heeft gedaan. Waar ik den
heer Dijckmeester slechts enkele malen
persoonlijk heb mogen ontmoeten, wil
ik geen poging doen, zij het ook maar
een kort overzicht te geven van zijn vele
en groote verdiensten, welke hem in zoo
rijke mate den lof en den dank van
heel de provincie moeten doen oogsten.
Met diep leedwezen zal ongetwijfeld niet
alleen een ieder Uwer, maar ook elk
ingezetene van dit gewest hebben kennis
genomen van het aan mijn ambtsvoor
ganger op de meest eervolle wijze toe
gekende ontslag.
Met het oog op zijn afscheid vormde
zich destijds een commissie, welke hem
ik kan wel zeggen namens het heele
Zeeuwsche volk een huldeblijk aan
bood.
Bij de hartelijke woorden toenmaals
door den heer Blum als voorzitter dier
commissie gesproken, zal ieder zich
gaarne aansluiten.
De zoo hoogstaande kundige en min
zame magistraat, die voor deze provincie
in tijden van voor- en tegenspoed tot
groeten zegen is geweest, zal voorzeker
in Uw aller hart een eereplaats hebben
gekregen.
Moge hij nog iange jaren met mevrouw
Dijckmeester, die steeds zoo trouw aan
zijn zijde stond, van zijn otium cum
dignitate genieten, dit is mijn oprechte
^wensch waarmede zeer zeker ieder Uwer
vSn harte zal instemmen. (Applaus).
Mijne ambtsaanvaarding heeft plaats
gehad onder deels nog ongunstige, deels
meer hoopvolle tijdsomstandigheden.
De vreeselijke wereldkrijg, aan deel
neming waarvan wij Goeie zij dank
zijn gespaard gebleven, heeft niet nage
laten zijn diepe sporen ook op ons
vaderland te drukken. Zwarte wolken
hebben zich door, tijdens en na den
oorlog over ons land samengetrokken
en hebben hun bliksemschichten alom
doen nederstorten.
Maar, Mijne Heeren, ik wil thans, nu
ik voor de eerste maal in Uw midden
ben, niet trachten U een somber beeld
te schilderen van de jaren, welke achter
ons liggen, noch van den ernstigen
crisistijd, welken wij hebben doorge
maakt, noch van den kwijnenden toe
stand, welke helaas ook tnans nog op
menig gebied heerscht.
Tusschen die zwarte onweerswolken
zijn er ook lichtpunten geweest. Laat
iK enkele noemen. Ik denk hierbij
onder meer aan de stemming van geest
drift, die zich van het overgroote deel
van ons volk meerdere malen in de
laatste jaren meester maakte en waarbij
het uiting gaf aan zijn hechte trouw en
groote liefde voor ons dierbaar vorsten
huis. Hoe goed, hoe heerlijk, hoe wel
dadig doet het aan te voelen, dat de
ijzeren band tusschen Oranje en volk
onwrikbaar vast is saamgesmeed.
Met welk een trots heeft voorts heel
ons vaderland den blik naar deze pro
vincie geslagen, toen er in het buitenland
snoode stemmen opgingen tot weder
rechtelijke aantasting van ons grondge
bied en tot schending onzer rechten, ten
spijt van Neerland's goeden wil ook
nu nog steeds aanwezig - om met zijn
buren in nauwe vriendschap te leven.
De fiere, edele houding, welke daar
tegen in dit gewest alom is aangenomen,
en die ook weerklank vond in een voor
eenige jaren door U zonder stemming
aanvaarde motie, deed ieder rechtgeaard
Nederlander dankbaar, luide of in stilte,
maar in ieder geval uit den grond van
zijn hart, een jubeltoon aanheffen.
Ook lichtpunten zie ik in het heden.
Is het niet, alsof wij langzamerhand
meer en meer een keerpunt naderen
Het wil mij althans voorkomen, alsof er
teekenen zijn, die op een terugkeer van
meer gunstige toestanden, al zijn het
die ook niet van vóór den oorlog, wijzen.
Het wil mij voorkomen, alsot bij ons
volk sluimerende levenskrachten tot ont
waking komen. Het wil mij voorkomen,
,alsof de schoone zinspreuk van het
Zeeuwsche wapen ons met nieuwen lust
tot den arbeid aanspoort. Arbeid, dat
is het toch, wat men van ons allen
vraagt Moge een ieder daarbij zoeken
bij de bron, waar hij die meent te kunnen
vinden. Wat mij betreft, ik weet, uit
welke bron ik die krachten vrij en rijkelijk
kan putten.
Mijne Heeren, mij wacht eene schoone
maar ook een zware taak. Voor mij,
die voor eenige maanden vrijwel als
vreemdeling de grenzen dezer schoone
provincie ben overschreden, is de tijd
nog te kort geweest, om met de noodige
kennis van personen, zaken en plaatse
lijke toestanden, thans reeds eenige
lijnen aan te geven, welke ik op het
uitgebreide veld van werkzaamheden,
dat voor mij ligt, zal volgen.
Mijn ernstig streven zal het intusschen
zijn om door' stoeren arbeid en met in
spanning van alle krachten mij zoo
spoedig mogelijk de noodige kennis
van dit gewest eigen te maken en om
steeds met het grootste plichtsbesef
mijn ambt zoo goed mogelijk waar te
nemen.
Trouw aan den eed, afgelegd in
handen van H. M. de Koningin, nauw
gezette plichtsbetrachting warme be
langstelling voor den bloei en de wel
vaart dezer provincie, volle toewijding
aan het welzijn harer ingezetenen,
ziedaar, mijne heeren, eenige eigen
schappen, waarin ik voor niemand, naar
ik hoop, zal onderdoen. Zooals vanzelf
spreekt, zal ik mijn volle aandacht
wijden aan de maatregelen, welke
kunnen strekken, hetzij rechtstreeks,
hetzij middellijk ten bate van den
zedelijken en stoffelijken toestand der
inwoners van dit gewest.
Qij zult het, mijne heeren, niet in
mij misprijzen, dat, waar ik op nog vrij
jeugdigen leeftijd het aanbod voor hel
eervolle ambt van commissaris in deze
provincie ontving, ik mij niet zonder
eenigen schroom en zorg heb afgevraagd,
of ik wel in alle opzichten opgewassen
zou zijn tegen de talrijke verplichtingen,
welke uit het ambt voortvloeien.
Heb ik het aanbod dankbaar aan
vaard dan was dat, omdat ik de stel
lige hoop koesterde, dat ik naast Gods
hulp, steeds op Uw volle medewerking
en steun zal mogen rekenen. Voor het
inroepen van dien steun en medewerking
heb ik thans het woord genomen.
Uit de vriendelijke wijze, waarop het
Dagelijksch bestuur mij heeft ontvangen
en mij tot dusverre het pad heeft willen
effenen, en uit het hartelijk welkom, dat
mij, schoon onbekend, door tal Uwer
leden en door vele anderen uit alle hoe
ken dezer provincie werd toegeroepen,
voor welke blijken van sympathie ik thans
in het openbaar mijn oprechten dank
breng, meen ik te mogen afleiden, dat gij
mij den noodigen bijstand niet zult ont
houden. Uw steun roep ik hierbij ook
in bij mijne leiding uwer bijeenkom
sten, opdat wij door eendrachtige samen
werking de provinciale belangen zoo goed
mogelijk zullen dienen. Met stipte
handhaving van wetten en voorschrif
ten hoop ik steeds op onpartijdige
wijze een ieders meening tot haar recht
te doen komen. Mijnerzijds zal ik
daarbij niet aarzelen om zoo dikwijls
mij zulks wenschelijk voorkomt, van mijn
zienswijze te doen blijken.
Ook op de volle medewerking van
het corps prov. hoofdambten, en amb
ten. van wien ik in den korten tijd, dat
ik in deze prov. ben, zulk een goeden
indruk mocht ontvangen, meen ik te
mogen rekenen. Mogen zij allen een
voorbeeld nemen aan onzen griffier der
staten, die juist dezer dagen 40 jaren
ter provinciale griffie werkzaam was en
die steeds zoo vol ijver, met goote
werklust, toewijding en kennis zijn
beste krachten voor deze provincie be
schikbaar stelt (Applaus).
Mijne heeren, wanneer ik U thans
voorstel met onze werkzaamheden aan
te vangen, dan doe ik dat met den
innigen wensch, dat daarop steeds
zoowel in deze zitting als later Gods
zegen in rijke mate zal mogen rusten.
(Apples).
De heer De Veer antwoordde als
volgt
Mijnheer de Voorzitter! Het zij mij
vergund U namens de staten welkom
te heeten.
Zeeland is U vreemd en wij kennen
U niet. Slechts de toekomst zal kunnen
leeren, wat wij aan elkaar hebben.
Maar bij aanvaarding van Uw ambt
en ook thans in het zooeven gesproken
woord, hebt gij gewaagd van Uw
warme belangstelling voor Zeeland en
de verzekering gegeven naar Uw beste
krachten den bloei en de welvaart
onzer provincie te zullen bevorderen.
Mijnheer de Voorzitter, dat geeft ver
trouwen Vertrouwen dat de leiding in
onze provincie aan goede handen is
toevertrouwd. Ën uw beroep op onzen
steun en medewerking zal dan ook
niet te vergeefs zijn, wij zeggen U
die bij voorbaat toe.
U wacht, gij hebt dat zooeven zelf
gezegd, een schoone maar geen mak
kelijke taak, te meer in dit geval, waar
gij de opvolger zijt van een man, die
deze taak op voortreffelijke wijze heeft
vervuld. Bij de hulde door U aan Uw
ambtsvoorganger gebracht sluiten de
staten zich volkomen aan.
De staten zijn niet in de gelegenheid
geweest in een openbare vergadering
officieel afscheid te nemen van mr.
Dijckmeester, anders zoude ongetwijfeld
op ondubbelzinnige wijze gebleken zijn
ook in deze vergadering, hoezeer hij
door ons werd gewaardeerd en hoe hij
bij zijn komst als vreemdeling, in de
jaren van zijn verblijf in Zeeland zich
niet aller achting en sympathie, niet
alleen als ambtenaar, maar ook als
mensch in hooge mate heeft verworven.
Maar dan zoudt gij, mijnheer de
voorzitter, daaruit ook hebben ervaren
dat de Zeeuwen ook voor wie van
verre komt, hun hart open hebben
wanneer hij den weg daartoe weet te
vinden.
Moge dat U gegeven zijn en gij daar
door met de Uwen een reeks van geluk
kige jaren in ons midden door brengen,
werkzaam onder Gods zegen tot Uw
eigen voldoening tot heil der Zeeuwen,
en tot bloei van onze schoone provincie.
(Blijken van inst mming).
De voorzitter dankt den heer de Veer
voor diens waardeerende woorden-
Te 's Graveuhage zag dezer dagaa
eeu nachtwaker, die de rande deed,
ïu een hooiberg van de boerdery van
Beonstoppel een zwerver, zekeren J. v.
d. B., die zien daar te slapen legde.
Eenigen tijd later kwam hij weer
langs die plek. en meende teen duidelijk
gegil te hooren uit den hooiberg. Zon
der zich voorat te overtuigen ot er
iets niet ia den haak was, begaf do
bewaker zich zoo gauw hij kon naar
de naasts politiepost, waar hij vertelde
dat de zwerver v, d. B. onder het
hooi geraakt was. Onmiddellijk begon
men in den hooiberg te zoeken aoch
nen kon aen zwerver niet meer vin
den. Reeds begon men er over na te
denken om den geheeien berg, circa
90.000 kilo zwaar ie .verzetten", toen
er iemand kwam vertellen, dat hy
den vermisten man had zien wande
len in.... ee „Maliebaan, waar by het
laatste deel vaa den nacht slapende
had doorgebracht.
Door een koopman is by de politie
te Rotterdam aangitte gedaan nat hij in
een pand aan de Bicekerssteeg is be-
rootd van f 15000. Bij huiszoeking in
dat pand werden in de kachel over
blyfselen van verbrande kranten en
papieren gevonden, die de koopman
verklaarde bij zien te hebbeu gehad.
Afgaande op de beschrijving die de
koopman van een publieke vrouw gat,
deeu de politie huiszoeking in een
pand aan de Eieenorastraat, waar een
haridtasch me t f 325 aan bankpapier
werd gevonden en een massa ander
gestolen geed. De bewoners werden
in hechtenis genomen.
- Men meldt aan het Hand. uit
Zandvoort
liet watervliegtuig der Nederlaudsche
Marmo D 53, alkomsng van het vlieg
kamp „De Mok" op Tessol, Dinsdagmid
dag manoeuvreerde boveu de zee ter
hoogte vau Zandvoor is, terwyl net
proeeerds neer te strijken, over den
kop geslagen en in zee gevallen. Da
bestuurder werd gered.
Nader verneemt het blad dat het
toestel ep het droge is gehaald en zal
worden gedemonteerd. Een auto van
het vliegkamp >De Kuew zal het naar
„De Mok" overbrengen.
Van 1- 20 April 1921.
Hulst. Huwelijks-voltrekkingen. 6. Joris
Allewyn, - o j., jm. en Martua Katharina
Elmig, 22 j., jd. id. Theodoras Antonius
i>leinma»n, 2 j., jm. en Geertruida van
Beek, Zöj.,jd. Franciscus Emilius Blommaert,
46 j., weuuwu. eu öophie Marxe Mortier, 6j„
wea. ïheothilus Siabbaert, oi j., jm. en
Elis» Dorothe Esseling, 2ó j j d. 9. Leander
Char.es Bernardus Resoese, 2u jjm. eu
Ehsa Josophina Maria de Woil, 2 j jd. 20.
Johannt-s de öchaepmeester, 6 j., weduwa.
en M ria C tieia Meul, 4o j., wed.
Geboorten. 1. George oha. nes, z. van
Franciscus Hemelaar eu Elza Cl. L. Eam-
brechta. Franc .-ca Josepna Ferdiuanda, d.
van Fredenk F. J. B. vaa ae v eu en Anna
M. H. A. J. A. B.uy-st-n. 4. Jan Leonard
Marie, z. ran Ernest H. Wilking en Jeanne
M. L). CJh. ikoin.ies. Augusta uermaine, d.
van Augustus A. M. Dauckaert en Mar.a E.
van lierDe ghe. Rosa Maria, d. van
Joseph Pu fliet en Maria M de Hcnepper ,0.
Henri Jacobus, z. van Jacobus van Hape
ren en Margaretka M. H. Wit. 11. Maria
Eouisa, d. vim Alphousus van iJoras laer en
Elodia M. Roovers. 4. Maria Cornelia, d.
■an uegu.us A. Hobbelaar eu Clement na M.
Wailaijs Elza Amelia, d. vau Gijsber-
tus norm eu Jo.v pinna P M J. liiomiuaert.
Alphons, z. vau oylvia tsiommaert ^vau cjt.
Jausteen). 2*. W.ny Fredenk Joseph, z.
van Victor J. Muller en P«ulina L. hints.
Overlijden. 3. Maria H. van Homberg, 63
j., d. van Caspar J. en erbelia de Jager. 5.
Francfccus Xaverius Ccrtebeke, a j., weduwn.
van Christina de Moor. Elisa R>-gina
de Munck 2 j., 'u. van aeraphinus E. en
Rosalia van Camten. lo. Juneu nip out
Josias-en, 4 m. z. vau Andreas M enjizefina
M. ae Meester. Zo. Henri Jacobus vai. Ha
peren, 13 d., z. vau J .cobus H. en Margaretha
M. H. Wit. 2s. Amena v n Hamme, .4 j.,
wed. van Hesire P. de Cooker, -b. Erau-
ciescus Aertt, Sj j., weduwa. vaa Maria Th.
4« Ma*n.