jI Ij i
n
91.
Zaterdag 21 Februari 11)20
;io« Jaarg.
O.
'4 Nieuws- ei) Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
J. C. VINK - Axel.
Dankbetaiging uit Hongarije.
FEUILLETON.
Binnenland.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdas- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 Maanden 75 Centfranco per post 87 x/a Cent.
Afzonderiiike Nos. 5 Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telefoon Mr. 56. - Postbox 6.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 50 Cent; voor
eiken regei meer 10 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag ELF ure.
De Hongaarsche schrijfster Cecilie
von Tormay heeft uit naam van den
Nationalen Bond van Hongaarsche
vrouwen, die 600000 leden telt, als
bewijs van dankbaarheid jegens Neder
land, den volgenden brief gericht
tot den beer Clinge Fledderus, den
Nederiandschen consul generaal te
Boedapest
Mijnheer de consul-generaal,
Uit naam van den Nationalen Hon-
gaarschen Vrouwenbond, d. w. z. van
600,000 Hongaarsche vrouwen en
meisjes, komen wij tot u met het
verzoek, onzen warmen, diepgeroerden
dank te aanvaarden, en dezen aan
uw ver, schoon vaderland over te
brengen.
Wie zou inniger en meer uit den
grond van zijn hart kunnen danken
dan wij, de vrouwen, de moeders, die
zien, op welk een verheven mensch-
lievende wijze Nederland den nood
hunner geliefden lenigt.
Wy hebben hier, in het dal van den
Donau, sedert duizend jaar zeer veel
doorgemaakt, doch het bloedige laatste
jaar is verschrikkelijker geweest dan
allervroegere tijden. Het noodlot is
hard en wraakzuchtig tegen ons ge
weest, eu degeneD, die op het oogeublik
ons lot in handen hebben, zijn als dit
noodlot zelt.
Groote afstanden, vele landen liggen
tusschen het volk van Nederland en
dat van Hongarije. Er is geen rasver-
Haar neus kwam den Griekschen vorm
nabij, hare wangen waren gewoonlijk
bleek mee een zacht rozig waas overtogen
en het eeuige bloeiende van haar gelaat
waren hare lippen, die deden denken
aan roode kersen.
»En welk een heerlijke gestalte,*
dacht Fröben verder, »hoe teeder, hoe
rijzig. En hoe zwevend is haar gan
Zwevend Alsof ik niet gezien had
dat haar lot zwaar is om te dragen, dat
hare lippen menig toornig woord verbij
ten, dat hare oogen slechts op de een
zaamheid wachten om te weenen over
den ruwen gemaal I Neen het is onmo
geiijk,* dacht bij verder »zij kan hem
niet uit liefde gehuwd hebben. De
wereld, die in dit oog ligt, is te groot
voor Faldners verstand, het hart dezer
vrouw te teeder voor den ruwen druk
van haren huistiran. Ik beklaag haar
Ondertusschen was hij naar e$ne kast
gegaan waarin de bediende zijn reisgoed
geborgen had. Hij deed die open en ziju
eerste blik viel op de welbekende rol.
Hij bloosde. »Ben ik u ontrouw geweest
dezen avond zeide hij. »Is niet een
ander beeld in mijn hart gedrongen
wantschap die ons verbindtgij leeft
in bet Westen, ons heeft de Voorzienig
heid aan den drempel van het Oosten
;eplaatst. En toch is er een verborgen
overeenkomst tusschen onze lotgevallen.
De geschiedenis van Nederland is
zoowel als die van Hongarije een
smartelijke, maar roemrijke strijd voor
de vrijheid. Onze volkeren moesten
vechten, sinds zij leven, want zij
konden slechts leven doordat zij voch
ten. Rustelooze machten bedreigden
ons beiden.
Bovenmenscbelijke machten loerden
aan onze grenzen.
Met zijn begeerige golven bestormde
de zee Nederlandtsche kusten een
andere zee met golven van barbaarsche
menschen, Aziatische volkeren, beukten
van eeuw tot eeuw op onze oeroude
geheiligde grenzen.
Nederland overwon den Oceaan,
wij overwonnen den stortvloed uit het
Oosteude mongolsche tartaarsche
horden, de wereldmacht der Turken,
zagen hun branding breken op onzen
tegenstand.
Eertijds hebben wij de beschaving
gered, die zich thans opmaakt om ons
oude volk van helden te verscheuren.
Wij slaagden erin duizend jaar lang
tegenstand te bieden, tot in bet afge-
loopen jaar de binnenlandsche vijand
ons de wapenen uit de hand wrong.
De dijken stortten in en de drabbige
wateren van het Oosten spoelden
ongehinderd over onze bergen en over
onze dalen.
Stel u voor, wat het zou beteekenen,
indien het vreeselijke zou kunnen
Ja, en betrap ik mijzelven niet op ge
dachten over de vrouw van mijn vriend,
die mij niet betamen en haar tot niets
nuttig zijn Hij ontrolde het beeld
'der gelietde en bleef getroffen staan.
Opeens ontwaakte ia hem de tot dusverre
sluimerende gedachte, dat mevrouw Von
Faldner wonderlijk op dit beeld geleek.
Wel waren haar oogen en voorhoofd
anders, maar neus, mond en kiD, ja
zelfs de vorm van den sierlijken hals ge
leken sprekend
»En die stem,» dacht hij, »klonk die
stem mij niet dadelijk bekend in de
ooren Hoe is het mij dan te moede
Zoude het mogelijk zijn, dat de gade van
mijnen vriend het meisje is, dat ik maar
eens en slechts ten deele zag, dat ik
sedert steeds beminde en van dien tijd
af tevergeefs zoek Hare gestalte
ja, ook zij was groot, en toen ik den
mantel open sloeg, toen zij aan mijn
hart rustte, voelde ik, dat hare taille
fijn eu slank was. Eu zag ik niet, dat
haar oog dikwijls' onderzoekend op mij
rustte? Zou ook zij mij herkennen
Maar dwaas die ik benHoe zou
E'aldner bij zijn wantrouwen, bij zijne
strenge begrippen over adel en onbe3pro
keu naam eeue onbekende bedelares
gehuwd hebben
Weder keek hij ouderzoekend naar
het portret. Nu eeus meende hij zeker
heid te hebben, dan weder twijfelde hij.
Hij beklaagde zich over zijn trouweloos
geschieden, wanneer Nederlands dyken
zouden wankelen en beswijken, wan
neer de zee zich op uw met bloed
verdedigde, met zweet bebouwde velden
storten zou
Dit noodlot is over Hongarije ge
komen.
Er is geen begrypend woord tot ons
gekomen, en heeft zich geen hand
verhevea om ons bemoedigend toe te
wenken. Wij stuiten slechts op hard
heid, wraak en hoon. Wy werden
levend verscheurd, gekweld, gemarteld,
bespot eu zoo vernederd, dat het fiere
volk van Hongarye het nooit zal
kunnen vergeten. Reeds dachten wy
dat alle menschelijkheid in de mensch-
heid uitgestorven was. En toen hoor
den wij, boven het woelen van haat
en verschrikking uit, als een wonder,
dat er een h^rt voor ons klopte. Het
was bet hart van Nederland.
Wij kenden de onvergelijkelijk hooge
kunst van uwe groote meesters, wij
kenden de ernstige, diepe wetenschap
van uwe hoogescholen, wij kenden de
droomerige grachten van Amsterdam,
de witte vlindermutsen tegen den grijs
groenen horizont van het eiland Marken,
a ij kenden het werk uwer diamantslij
perijen, uw kant en de schepen van
uw werven, de betooverende voorname
sierlijkheid van de tuinstad 's Graven-
hage, wy kenden uw weilanden en
molens, de tulpen van Haarlem,
maar het bewonderenswaardigste
Nederlands bart kenden wij niet!
In nood en ellende hoorden wij het
kloppen en ik verzeker u, dat wij het
nooit zullen vergeten.
geheugen. Had dit portret zich niet
zoozeer vereenigd met zijne vroegere
herinneringen, dat hij zich de onbeken
de niet anders meer kou denken, dan
als dit portret? Eo nu, dat hij eene
nieuwe, in het oog vallende gelijkenis
gevonden had, stond hij nu niet voor
een doolhof van twijfelingen Hjj wierp
het portret ter zijde en 7erborg het
heete voorhoofd in de kussens van zijn
bed. Hij hoopte dat een vaste slaap
hem zijn twijfel zou ontuemea en het
ware beeld met volle helderheid in zijne
droomeu zou doen zien.
Toen Fröben den volgenden morgen
in de kamer kwam waar men zou ont
bijten, was ziju rustelooze vriend reeds
uitgereden om het werk te gaan opnemen
aan een dam aan de grens van zijn
landgoed. De bediende die hem dit
berichtte, voegde er met een gewichtig
gezicht bij, dal zijn heer nauwelijks voor
den middag terug zou kunueu zijn, daar
hij nog moest gaau zien naar zijn nieuwen
stoommoleB, Daar het houthakken, naar
bet aanleggen van ecu nieuwen tuiuen
naar nog veel andere diDgeu. >En de
genadige vrouw?* vroeg Fiöben. »Die
is al.sedett een uur in deu tuin aan
het boonen plukken en zal wel gauw
terugkomen om te outbijten.*
Fröben ging de kamer rond en dacht
aan deu vorigeo avond. Hoe geheel
anders komt alles ons voor, of wij het
des morgens of des avouds beschouwen
God zegene uw laud, uw vrouwen
en uw kinderen, uw manneD, hun.
arbeid en hun rust. God zegeue Ne
derland, dat in stilte liefdevol tot ons
is gekomen en de hand op onze wonden
heeft gelegd. God zegene U allen
A. B. Crt.
Wijziging Huurcommissiewet,
Woningwet en
Huuraanzeggingswet.
Ingediend is een wetsontwerp tot
wijziging der Hunrcommissiewet.
Aau de memorie van toelichting
wordt het volgende ontleend
Dat de Huurcommissiewet tot dus
verre haar diensten heeft verricht,
kan, zegt de Regeering, niet worden
ontkend. Zij heeft groote styging van
huur, waartoe anders de woningnood
de gelegenheid bood, tegengegaan.
De wetgever heeft zich destijds
op het standpunt gesteld, alsot slechts
gedurende een beperkten tijd de huren
zouden stijgen, doch de werkelijkheid
geeft een ander beeld te zien. De
woningen zullen een veel booger be
drag moeten opbrengen dan vóór ben
oorlog. Laat men nu deu huurprijs
steeds op hetzeltde of eeu weinig ver
hoogd peil, dan zal die huurprijs met
een sprong naar öoven gaan, hetgeen
stoornis in de economische verhoudin
gen ten gevolge heelt.
Daarom wordt voorgesteld dat de
huurcommissie zorg drage voor een
redelijke huurverhooging. die geleide-
Zoo ook onze gedachten. Fröben lachte
om zichzelven, om den twijfel uien de
levendige fantasie in hem had opgewekt.
>De baron,* zeide hij .bij ziehzelf, »is
eigenlijk toch een goed menschhij
heeft wel veel eigenaardigheden, is
eenigszins ruw, maar dit is slechts
buitenop. Wie laDg met hem omgaat,
gewent hier echter aan, weet zich daarin
te schikken. En Josephe, hoe spoedig
oordeelt men dikwijls 1 Hoe vaak
meende ik diepen kommer en zielelij-
den, berusting te lezen in de oogen, op
het gelaat eener vrouw.* Dan liet ik
mij door den duivel verblinden, om haar
recht teeder te willen troosten en op
beuren en eigenlijk bestond alles slechts
in mijne verbeelding. Nader beschouwd
was de vrouw dan eeue zeer gewone
vrou v, die met het peinzend oog, waarin
ik weemoed zag, angstig de steken van
hare breikous telde of met toornig ge
fronst voorhoofd bedankt, wat ze 's avonds
zou laten koken.* Zoo dacht hij voort,
zichzelven bespottende om de reedera
gevoelens te verdringen, die den vorigeo
dag in hem opgekomen waren en die
hem nu zoo dwaas, zoo overspannen
toeschenen. In gedachten verzoakea
was hij voor den spiegel gaa i 3taan en
bekeek de visitekaarten die daar tusscieu
gestoken waren
I WordA vervolgd.)