No. 79.
Woensdag 8 Januari 1919.
34e Joari'.
Nieuws- en Advertentieblad
voor
Zeeuwsch-Vlaan deren.
J. C. VINK - Axel.
FEUILLETON.
51>
LhSjt®)
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 Maanden 75 Cent; franco per post 85 Cent.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telefoon Nr. 50. - Postbox
tot 5 regels 50 Cent; voor
Groote letters worden naar
ADVERTENTIEN van 1
eiken negel meer 10 Cent.
plaatsruimte berekend.
AdvertentiëR worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrijdagmiddag TWAALF ure.
Kalmte en Propaganda.
Wij hadden allen gehoopt, dat een
spoedige vrede ons rust zou brengen
en dat wy ons zouden kunnen herstellen
van de zware slagen, die de oorlog ook
aan ons volk heeft toegebracht. Het
heeft echter niet zoo mogen zyn. Meer
dan gedurende eenig ander oogenblik
in de laatste vier jaren voelen wij ons
gedrukt en beheerscht door sombere
stemmingen, zij het dan ook dat we de
angstaanjagende vliegtuigen en duik-
booten niet meer behoeven te vreezen.
Maar wat we in de oorlogsjaren niet
voelden, voelen we thans. Wy voelen
ons land bedreigd. Van alle zyden
worden we thans beschuldigd van
I misdrijven, die ons in werkelijkheid
vreemd bleven en zelfs voor beleedi-
gingen deinst men niet terug.
Geen wonder dus, dat verontwaardi
ging in ons opwelt, wanneer we daarby
bedenken, dat na al hetgeen we voor
België deden, de annexionisten in dat
land een scheiding van ons grondgebied
beramen.
Toch moeten we die verontwaardiging
niet in drift of hartstocht doen overslaan.
We hebben immers ook tijdens den
oorlog allerlei beleedigingen met kalmte
moeten doorstaan Laten we een voor
beeld nemen aan de Regeering uit dien
tyd. Werden onze schepen niet in den
i grond geboord, wierp men niet tallooze
I bommen op onze erven
Tegen dit alles is weliswaar sterk
geprotesteerd, maar men moest het toch
dulden. Belgische uitgewekenen de
den ons vaak verwiytingen in ons
eigen land, maar de kalme Nederlander
dacht: ge zijt niet slimmer en bepaalde
zich eenvoudig tot het weerleggen van
zijn beschuldiging.
Zoo ook nu. Domme menschen in
België stellen zich de mogelykheid voor
dat door hun geschreeuw een vredes
conferentie of een Regeering te bewegen
zou zijn, daden te doen die hun tot
grooter schande zouden strekken, dan
het Duitsche schandaal met den inval
in België. Klinkt het nu niet mal om
tegen de gansche Belgische natie te
keer te gaan, om de Belgische RegeeriBg
te tarten verklaringen af te leggen,
waarvoor zy officiëel geen reden heeft,
waar reeds tijdens den oorlog van uit
Havre een Koninklijke verklaring kwam?
We moeten ons niet laten meeslepen
door de impulsie van het oogenblik,
doch de zaak nuchter beschouwen. Er
bestaat tot nu toe geen enkele defini
tieve aanduiding, dat de uitingen in de
vreemde pers de meening weergeven
van een verantwoordelijke regeering.
Toch vinden we het goed dat ook
die persbeweging den kop ingedrukt
wordt, maar we moeten er geen grootere
beteekenis aan vastklampen, dan ze
heeft. Er zyn in Belgie steeds annexio-
nistische stroomingen geweest, reeds
lang voor den oorlog, doch deze wekten
toen natuurlijk geen belangstelling. Het
Belgische volk gevoelde zich gelukkig
en tevreden ook zonder Zeeuwsch-
Vlaanderen en Limburg. Nu echter de
oorlogsstemming erin zit, probeeren de
annexionisten het Belgische volk op te
winden en te stemmen voor een grooter
Belgie. En dat we daartegen protes-
OF
NEDERLAND IN 1795.
Wij gaven der rampzalige Emilia
slechts vier en twintig uren tijd in een
onderaardsch gewelf; doch zij weigerde
standvastig gehoor te geven aan mijn
smeeken. Slechts wilde zij haar eenig
kind, een meisje van 5 jaren Odegnnda..
Groote God welken naam noemt
gij daar!-riep Gustaaf van Heyden zou
het mogelijk zyn
Bedaar van Heyden, zeide Wartel
de hand van zijn hevig ontroerden vriend
in de zijne klemmende.
Mijn verhaal bedroeft u toeh niet
zeide de oude Duitscher, verwonderd
over de hevige aandoening van den
jongeliDg, zeker gevoelt gij als ik mede
lijden met de onschuldige en den schul
dige, maar gij zult u met mij verheugen
dat de booswicht, die de oorzaak van
zooveel gruwelen was, gestraft zal wor
den het verhaal van den ongelukkigen
Godfried spoedt ten einde. Hevige aan
doeningen en doodsangsten beletten hem
veel meer te spreken hij zeide mij nog
dat Emilia haar kind nog eenmaal bij
zich had gezien, dat dezelfde handen
die een einde aaD het leven van haren
echtgenoot hadden gemaakt, ook haar het
eeuwig zwijgen hadden willen opleggeD
dat zij zelve echter zich den dood had
gegeven. O God, o mijn broeder, o
Émiliavergeef mij zoo mijne misdaad
niet te zwaar is stierf de zwakke maar
schuldige Graaf Godfried.
Zoodra hij dood was vervolgde de
oude Duitscher begaf ik mij naar het
gerecht, om hetzelve mede te deelen
wat ik gehoord had. Terstond werden
er middelen in het werk gesteld om het
verblijf van den booswicht Siegfried en
de ongelukkige Odegunda, zoo zij nog
leefde, te ontdekken. Door ijverige na
sporingen gelukte het den moordenaar
in handen te krijgen hy bevindt zich
thaDS in Straatsburg; zijne straf zal ^oor
zeker geëvenredigd zijn aan de grootte
van zijn misdrijf. Nog heb ik gehoord
dat Godfried in Holland den naam van
Baron Viiroi had aangenomen, weinige
dagen voordat de gerechtigheid zijn ver
blijf ontdekte, zijn kasteel had verlateD
zonder dat Siegfried, die zich Monsieur
Lèon deed noemeD, noch Odegunda wis
ten wat er van hem wa6 geworden
Gewetepsknagingen hebben voorzeker
den schuldigen Graaf naar het oord ge
dreven, waar hij door zwakheid een
misdadiger was geworden. Siegtried had
kort na zijn verdwijnen het eigendom
van den Graaf verkocht en Odegunda
willen dwingen met hetu in het huwe
lijk te treden doeh zij was hem ontvlucht
teeren is niet meer dan natuurlyk
het is zelfs onze plicht. Maar we
moeten daarby onze belangen niet uit
het oog verliezen. Het dient nergens
toe schelden te beantwoorden met
schelden, ophitsing te plaatsen tegenover
ophitsing. We weten dat het goede
recht aan onze zyde is en er bewyzen
te over zijn, waaruit blijkt datZeeuwsch-
Vlaanderen en Limburg door en door
Nederlandsch zyn. Men weet ook nu
iu het Buitenland, dat we dit willen
blijven. Welnu, laat ons dan aan de
wereld ook toouen, dat laster en leugens
en beleediging onze wapens niet zijn
en dat we eenvoudig steunen op ons
goed recht.
In stilte moet men werken bewijzen
en protesten klaar maken, om ons te
doen gelden, als de tijd tot beslissen
aanbreekt. Dó,n zal ongetwijfeld onze
houding een goeden indruk maken.
Bovendien is het gevaarlijk in deze
tyden een toon aan te slaan, die meer
het Belgische volk raakt, dan da zaak,
waarom het gaat. Want allicht ontaardt
het protesjteeren in een anti-Belgische
betooging, inplaats dat het een pro-
Nederlandsche is. En daar willen we
vooral voor waarschuwen, omdat al
wat in Zeeuwsch-Vlaanderen handel
drijft en door handel zijn brood verdient,
het Belgische volk niet missen kan.
Het is herhaaldelijk gezegdwe willen
gaarne met België leven, maar niet
onder België. Men moet bedenken,
dat wanneer de spanning der tyden
voorbij is, de Nederlandsche en Belgi
sche Vlamingen elkaar weor even hard
noodig hebben als vroeger.
beider verblijf is ontdekt. Siegfried is
gevankelijk herwaarts gebracht en Ode-
gunde is uitgenoodigd te Straatsburg te
komen, om tegen den moordenaar te ge
tuigen, en bezit te nemen van de nalaten
schap van hare ongelukkige ouders. Zie
mijne heeren zeide de Duitscher, hier
zijn wij voor het slot maar wat is
dat, voegde hy er verwonderd bij
Bedriegt mij de schemering of zie ik
daar eene vrouw in het zwart gekleed
waudelen. En toch is het slot sedert
meer dan een jaar niet bewoond.
Maar Gustaaf was reeds uit het rijtuig
eer de oude Duitscher geëindigd had ta
te spreken. Hij ijlde, gevolgd door Hugo
en Ralf, die de oorzaak van zijne han
delwijze vermoedden, den heuvel op, en
in weinige oogenblikken lag hij aan de
voeteD van de in rouwgewaad gekieedde
vrouw.
XVI.
Die in rouwgewaad gehulde maagd
was Odegunda zij had de plaatsen be
zocht, waar het leven harer ouders
gewelddadig was vernietigd zij had bij
het graf dier ouders bittere en smartvolle
tranen geweend de blos der jeugd
was weggevaagd door eene zoo schrikke
lijke ontknooping van de geheimen, welke
van hare jeugd af haren geest in een
smartelijke spanning hadden gehouden
O Odegunda, riep Gustaaf op den
toon der hoogste deelneming, uw hart
Reeds nu worden al passen aange
vraagd om naar België te kunnen, ten
einde er zaken te doen.
En nu is het begrypelyk, dat hoe
langer eu hoe meer men prikkelt, des
te langer wederxijdsche vriendschap
uitblijft, die wy toch noodig hebben in
België.
In verband hiermede wordt er ook
elders op gewezen, dat we vóór 1914
heel wat goedkooper naar de Belgischs
steden reisden, dan met de dure trams
en booten naar de overzyde der Schelde,
afgezien nog van da moeilyke reiaver-
binding naar Holland.
Het is dus te voorzien, dat we later
weer geneigd zullen zijn om voor zaken
aan België de voorkeur te geven indien
niet beter gezorgd wordt voor een goed
kooper en gemakkelijker reisgelegen
heid, zoowel voor personen als goederen.
Wensehelyk was het daarom, dat
naast het protest tegen annexatie een
verzoek circuleerde voor sneller en
goedkooper verbinding naar het andera
deel van ons Vaderland. Ook daarvoor
is het nu de tyd. Het lust ons niette
wijzen op hetgeen in Den Haag ver
zuimd wordt ten behoeve van Zeeuwsch-
Vlaanderen, terwylde belastingbiljetten
er altijd op tyd komen. Maar zeker blijkt
ook nu, dat hetgeen voor de 85.000
bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen
wordt gedaan, niet is in verhouding
tot de liefde, die wy voor Vaderland
en Vorst aan den dag leggen.
We verlangen Nederlanders te blij
ven, maar wenschen daarby iets meer
te ontvangen, dan at en toe een Koniu-
klyk bezoek hoe gaarne we H. M. ook
moet verbrijzeld zijn. Gij keDt dan
het lot myner rampzalige ouders, zeide
de schoone wceze, aan hare tranen den
vrijen loop gevende. Ja Gustaaf gij hebt
recht; voor immer is de vreugde uit
mijn hart verbannen; o het is verschrik
kelijk En ik noemde hunnen moorde
naar vader 1 En ik leefde iu de nabij
heid van dat afschuwelijke monster 1
God moge hen vergeven ik kan het
niet; overstelpt door de smartelijkste
aandoeuingeu, weende de maagd aan de
borst van den jongeling, in wien zij het
eeuige wezen zag, dat met haar leed en
gevoelde. Maai ik ben er u dank
voor verschuldigd, vervolgde Odegunda,
toen zij meer bedaard was, dat gij u
herwaarts hebt begeven ik had niemand
in de wereld die mij kon beschermen,
maar de gerechtigheid heeft de taak op
zich genomen, om die gruwelijke daad
te wreken. Het monster heeft geweuscht
mij nog eenmaal te zien eer hij zijne
straf zal ondergaan denkt dat afschu
welijk schepsel dan, dat het mij mogelijk
zou zijn nog eenmaal «net hem dezelfde
lueht in te ademen P
Heeft hij zijne misdaad bekend.?
vroeg van Heyden.
Hij heeft alles koelbloedig beleden,
antwoordde Odegunda. De geestelijke,
die hem bezocht, heeft mij gezegd, dat
hij niet het minste berouw toont.
(Slot volst.)