No. 77. Woensdag 1 Januari 1919. 34e Jaar<{. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. J. C. VINK - Axel. 1918—1919. Binnenland. AXELSCHEffiCOÏlRANT Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 Maanden 75 Cent; franco per post 85 Cent. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER—UITGEVER Bureau Markt C 4. Telefoon Nr.56. - Postbox 6. A DVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 50 Centvoor eiken regel meer 10 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag TWAALF ure. Na viermaal het Nieuwjaar te zijn ingegaan met een smachtend verlangen, dat het toch het laatste oorlogsjaar zoude zijn, beleven we thans weer een jaarswisseling, waarbij de kanonnen zwygen en het zwaard in de schede is gedaald. Toch is het nog niet het Nieuwjaar dat we weleer meemaakten, niet het Nieuwjaar waarin vrede, blijdschap en welvaart ons onbezorgd omringen niet het Nieuwjaar, waarin de gelukszonne ons toelacht. Helaas neen. Wij zien in 1919 nóg de afschil dering van de somberheid waarin de natuur ons hult. Donker is 't om ons henen. In ijlende vaart en voortgezweept door de kracht der stormwinden, snellen de aschgrauwe wolken door het luchtruim. Overvloe dige plaschregens weeken den aarbo dem en geen oogenblik ontwaren we den gouden stralenglans der middag- zonn6. Als in sombere verlatenheid wentelt daar de aarde schijnbaar doel loos door het heelal, wijl ook sterren noch maan hun schijnsel uitwerpen. Zoo is het buiten zoo is het ook met ons maatschappelijk leven, ja misschien ook met ons innerlijk, ons zieleleven gesteld. Waar we de behandeling van dit laatste punt overlaten aan den arbeid der geestelijkheid, daar achten we het meer onze taak met den aanvang van den hieuwen tijdkring evenstilte staan bij de beschouwing van onze maatschap pelijke positie, voor zoover deze ons allen raakt. We gaan daartoe even terug naar 1918. En wanneer we dan de pen opnemen om eenige beschouwingen over het atgeloopen jaar neer te schrij ven, dan kunnen we dat niet doen dan met gemengde gevoelens. Zeker, de Europeesche brand is ge- bluscht en daaraan denken we 't eerst omdat we er ons in verheugen, dat de millioenenlegers by het tegen elkander vechten als dieren, het „halt" is toege roepen, omdat het militaire raderwerk, zooals dat steeds in dienst van vernie- nieling en ontaarding werd gesteld, stop is gezet, maar of met dien stilstand ook de werkelijke vrede is gekomen, is een nog altijd niet beantwoorde vraag. Wel is er een papieren vrede in Voorbereidingeen vrede tusschen rijken en regeeringen, maar er heerscht Dog geen vrede onder de volkeren, geen vrede des gemoeds, die toch op geen bepalingen of conferentie behoeft te wachten Het blykt nog dagelijks, dat de harts tochten nog niet zijn bekoeld en er wordt nog dagelyks bloed vergoten. En hoe is het met de partijen Blijkt niet duidelijk uit de buitenlandsche persberichten, dat al is het dat men elkaar niet meer bevecht, noch van toenadering, noch van broederschap als menschen iets te bespeurenis. En dè,t is juist, wat ons voor de t ekomst be zorgd maakt en ons somber stemt. Dat is het, wat ons nog doet leven onder den druk van rantsoeneerings- en distributiebepalingen. In dat opzicht onderscheidt de over gang van 1918 naar 1919 zich nog in niets van vorige oorlogsjaren. In tegen deel we voelen de tijden nog nijpender worden. Onze kolentoevoer is nagenoeg stop gezet, wat onze schepen verhindert de noodige granen en vetten uit Amerika te halen, terwijl de groote werelddis- tributie nog niet gereed is. Welk een schade verder de kolen- nood nog veroorzaakt, is onbeschrijfe lijk. Iutusschen gaat evenwel het leven door en stelt het zijn onverbid delijke eischen. Van meer brood of vleesch zal binnen afzienbaren tijd geen sprake zijn en men zal tevreden mogen zijn, als niet nog van hooger hand vermindering der rantsoeneering wordt opgelegd. De vraag is dan gewettigd, of ons volk, dat algemeen in den waan verkeerde, na den oorlog meer te zullen kunnen bekomen, ook nog langer geduld zal oefenen. De gebeurtenissen van Nov. j.l. liggen ons nog versch in het geheugen en we weten, dat alleen het vooruit zicht, dat er spoedig een einde aan den ellendigen toestand zou komen, heeft voorkomen, dat het volk in opstand kwam. En als men nu tot de ervaring zal komen, dat onze Regeering destijds beloften heeft gedaan, die zij niet in staat is te houden, dan zal de verbitte ring onder de volksmassa weer toene men en is het te verwachten, dat men tot wanhoop gedreven, betreurenswaar dige daden zal doen, die den gang van zaken nóg verder verschuiven dan nu het geval is geweest. Tot nu toe heeft ons volk met be- wonderenswaardigen mo«d alle tekort komingen en teleurstellingen gedragen, doch de vrees is niet uitgesloten, dat ook aan het geduld een einde zal komen. Het is niet te hopen, dat het zoover komt, maar wat zal men beginnen met de duizenden arbeiders, die werkeloos worden, want het ziet er voor de industrie al evenmin opgewekt uit, nu zooveel fabrieken stopgezet worden, wegens gebrek aan kolen of grond stoffen. Eu bovendien levert dit gebrek nog een algeheele terugslag ook op de industriëelen zelf. Alle energie wordt de kop ingedrukt en met zekerheid wo-dt reeds voorspeld, dat liquidatie of faillissement in zeer vele bedrijven onvermijdelijk is, als niet binnen korten tijd de toestanden veranderen. Voegen we daarbij de reusachtige vermindering van kapitaal aan buiten landsche waarden, en de verhooging van belastingen, die ook tijdons den oorlog al buitengewoon warunopgevoerd, dan schiet ons moed te kort om de menschen opgewekt te stemmen ten opzichte van de toekomst, Eu zulks te meer, waar manueu, die in de eco nomie vergrijsd zijn, bedenkelijk het hoold schudden en zich afvragen hoe net economisch wereld-evenwichl weer zal worden hersteld. Wat we echter wel kunnen, dat is elkaar bemoedigen, om samen te wer ken en den last te dragen. Eenmaal tot het bewustzyn gekomen van dien ernst der tijden behoeven we onze gedachten ook niet uitsluitend op zulk een somber uitzicht te vestigen. Al gaat het langzaam, vaak by lange tusschenpoozen, toch gaat het vooruit nu de oorlog is beëindigd. En juist in deze dagen, welke ons aan zooveel lief en leed herinneren, past het niet te wanhopen aan het be tere, dat zoowel elk onzer persoonlyk, als onze gansche maatschappij toch te wachten staat. Als wo eenmaal mogen beleven, dat niet alleen in ons land, maar ook in het buitenland de nieuwe staat van zaken zich zoodanig heeft gevormd, dat de aarde is hersteld van hare schokken dan zal ook rust en kalmte welhaast wederkeeren. Verbannen zyn dan onze zorgen, gedroogd de tranen, die wy weenden over het verlies van mannen, vaders, zoons, broeders, verloofden en vrien den, welke bij duizenden vielen en we in stilte blij ven gedenken, gedroogd de tranen over zooveel onrecht dat het woord oorlog in zich draagt. En nu denken we weer aan België, dat zooveel onrecht leed. Wat jammer, dat we echter nu ook aan dat België met gemengde gevoelens moeten denken. Want al zyn we over tuigd, dat het slechts eukelingen zijn, die in onverantwoordelijke hartstocht uiting gaven aan oneerlijke verlangens, welke iutusschen reeds verstomd zyn en tegengesproken door meer degelyke en officieuze persorganen, toch hangt er een schaduw over de sympathie, die we tot heden het Belgische volk toe droegen. Er heerscht bezorgdheid onder de inwoners van Zeeuwsch-Vlaanderen. De hand, dien we den Belgische vrien den toereiken, bieden we niet onvoor waardelijk. We wenschen ook hun het beste toe, maar we verlangen van hen, dat ze thuis gekomen de handen van ons eigendom houden en de annexio- nisteu toeroepen dat het onrechtvaardig is Nederlandsch grondgebied te onteige nen en dat we zulks aan hen niet verdiend hebben. Nochthans behoeft de angst niet groot te zyn. Ook die kwestie ver wachten we in der minne geschikt. Daarom geen uitbundigheden. Windt de harten niet noodelooa op over een enkele uitdrukking, maar laat een protest ook niet het karakter krijgen van feestvertoon. Dat alles achten wij overbodig, nu een comité van ernstige menschen bestaat, die niet stil zitten. Laten we daarop vertrouwen. Ook dan kunnen we met meer ver lichting het jaar J 919 tegemoet gaan en in ons hart den wensch koestereu, dat ons Vaderland Nederland blyve, het Nederland met dezelfde grenzen, als we die asi Kiuierea op de kaar: leerden, oubesnoeid en met hetzelfde Staatshoofd, H. M. Wilhelmina van Nassauwe, die we willen blyven noemen „onze geliefde Koningin." Thans rest ons nog de aangename taak om oudergewoonte ook onzen lezers en lezeressen een heilgroet te brengen. In de eerste plaats echter bij het einde van 1918 onzen dank voor de belangsteling, die zij het afgeloopen jaar voor ons blad koesterden. Met voldoening zagen we in toene mende mate het vertrouwen winnen en we hopen dit ook in den tijd, die voor ons ligt niet te beschamen. Aan allen, die ons steunden, onzen vriendelyken dank gebracht met den wensch dat het hun in allerlei opzicht wel moge gaan in 1919 1 Geen nieuwjaarsreceptie. Naar wy vernemen zal H. M. de Koningin op den len Januari a.s. niet de gebruikelijke nieuwjaarsreceptie houden, doch H. M. zal op dien dag de hooge autoriteiten en de in de resi dentie aanwezige leden der hofhouding in de gelegenheid stellen H. M. hunne gelukwenschen aan te bieden. Terngkeer van Belgische vluchtelingen. Het officieel Belgisch comiteit voor Nederland belast met de repotreering der Belgische vluchtelingen, meldt, dat eerstdaags tot de repatrieering der vluchtoordbewoners zal worden over gegaan. De terugkeer dezer vluchte lingen zal groepsgewijze zoo mogelyk met extra-treinen plaats vinden. On derhandelingen met de betrokken tak ken van dienst zijn daarover nog gaande. Een huldeblijk aan het Belgische vorstenpaar. Er is een Provinciaal Zeeuwsch comité gevormd tot aanbieding van een huldeblijk aan het Belgisch koningspaar. Dit comité heeft zich gevormd tijdens ea ondanks de verspreiding der alar- moerende berichten omtrent de Belgi sche annexatieplannen en andere eischen, indruischende legenNederlauds belangen en rechten. De comitéleden wenschen echter als Nederlandsche staatsburgers en inwoners van Zeeland eens en vooral uitdrukkelijk te ver klaren, dat vaD hen geene verdere stappen tot geldinzameling voor een huldeblijk zijn te verwachten, zoolang de politieke situatie niet is opgeklaard en zoolang niet duidelijk zal zijn gebleken, dat de Belgische regeering en de groote meerderheid van het Belgische volk wars is van alle onge rechtvaardigde aanspraken en uitoefe ning van dwang op ons vaderland. Niemand in binnen- of buitenland, mag ook maar een enkel oogenblik de gedachte koesteren, dat anti-nationale gevoelens dit comité bezielen, waar het zich slechts ten doel stelt eer te be wijzen aan de door de Belgen betoonde vaderlandsliefde en hunne weerkracht tegen onrechtvaardig geweld. Immers daarnaast vorderen wij Van onze Zuide lijke buren met recht de volledige eerbiediging van de onaantasthaarheid van ons eigen vaderland.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1919 | | pagina 1