Rechtszaken.
De heer "A. D. Baert, van Koe
wacht heeft voor zijn benoeming tot
onderwijzer aan de openbare school te
Ouddorp bedankt.
Gisteren werd door den Notaris
P. Dregmans te Axel, ten huize van
dhr. C. Dellaert-Kerckaert te Westdorpe
en ten verzoeke van de kinderen Swar-
telé, geveild een woonhuis, waarin
broodbakkerij, winkel, enz., staande al
daar.
Hiervan werd kooper dhr. P. Kerck-
haert, te Westdorpe voor f'2050.
Het huis van Cam. Govaert te
Westdorpe, geveild bij N. Heijman werd
slechts ingesteld op f 950,-door dhr.
Ch. Steijaert, landbouwer aldaar.
Door onbekende oorzaak brak jl.
Zondagavond ongeveer half tien brand
uit in de schuur van den landbouwer
F. de Waal te Krevershil, gemeente Hon-
tenisse.
De schuur met den daarin geborgen
oogst, alsmede de schapenstal, het wa
genhuis en een paar stroohoopen wer
den een prooi der vlammen. Niet minder
dan 23 stuks hoornvee, kwamen in den
brand om. Hetzelfde lot ondergingen
ook een paard en een varken. De overige
paarden werden gered en het andere
vee kon zichzelf redden.
De schade is zeer aanzienlijk, doch
door assurantie gedekt.
Arrond. Rechtbank te Middelburg.
Zware mishandeling.
Voor bovengenoemde rechtbank ston
den Vrijdag terecht: J. B. v. K. 26 jaar
en J. H., eveneens 26 jaar, beiden land
bouwersknecht, geboren te Graauw en
wonende te Hontenisse.
Zij werden beklaagd den 31 Juli, des
avonds omtreeks 10 uur, te Groenendijk,
gemeente Hontenisse, nabij de herberg
van E. Kuypers, te zamen en in ver-
eeniging, J. C. de Smit te hebben mis
handeld, doordien de le bekl. hem moed
willig beetgegrepen, op den grond ge
worpen en een schop toegebracht heeft
en de 2e bekl. hem, nadat hij wederom
opgestaan was, moedwillig op den grond
geworpen en verscheidene trappen toe
gebracht heeft.
Tengevolge van de ondergane mis
handeling heeft bovengenoemde De
Smit twee ribben gebroken en zal hij
in het vervolg niet meer geschikt zijn
zijne beroepsbezigheden slechts in min
dere mate kunnen verrichten.
In deze zaak waren vier getuigen
gedagvaard, waaronder een als des
kundige.
Voor den eersten beklaagde trad als
verdediger op de heer mr. A. C. A.
Jacobse Boudewijnse, advokaat te Mid
delburg.
Na voorlezing van het bevel van ver
wijzing werd overgegaan tot het hooren
der getuigen.
De eerste J. C. de Smit, 70 jaar oud,
tuinman, te Hontenisse, legde een reke
ning over van ruim f105 wegens der
ving van loon en betaalde kosten aan
zijn geneesheer, waarvoor hij zich ci
viele partij stelde.
Hij verklaarde in den bewusten avond
in de herberg van Kuypers te zijn ge
weest. Toen hij die herberg had ver
laten, werd hij, op zijn weg naar huis,
door Van K., die hem met een ander
tegemoet kwam, beetgepakt, opgetild
en op den grond geworpen; de kleede
ren werden hem van het lijf gerukt en
Van K. bracht hem bovendien een
schop toe.
Getuige is toen opgestaan én daarna
door den tweeden bekl. aangevat, tegen
den grond geslagen en geschopt.
Nogmaals opgestaan, is hy door H.
opnieuw tegen den grond gegooid en
zijn hem eenige schoppen toegebracht.
Daarop is hij weder door Van K. mis
handeld.
Getuige had noch dien avond noch
vroeger met de beide beklaagden iets
gehad.
Getuige heeft veel pijn geleden ten
gevolge der mishandeling en.de dokter,
wiens hulp hij heeft ingeroepen, heeft
geconstateerd dat hem twee ribben zijn
gebroken.
Hij heeft verscheidene weken thuis
moeten blijven en is niet meer in staat
zijne gewone bezigheden te verrichten.
De eerste beklaagde ontkende den
getuige eenig leed gedaan te hebben.
Hij was hem alleen tegen het lijf geloopen.
Pe getuige hield aan zijn verklaring
vast en merkte nog op dat Van K.
dronken was. Dit ontkende de beklaagde
niet.
De tweede beklaagde, die ook ver
klaarde dronken te zijn geweest, wist
ook niets van het gebeurde. Alleen
herinnerde hy zich aan den getuige
een paar schoppen te hebben toegebracht.
Waarom hij dit deed, weet hij niet.
Daarna lichtte getuige zijn civiele
vordering toe.
Hij deelde nog mede dat namens Van
K. hem schadevergoeding van f 8
's weeks is aangeboden, die hij echter
heeft geweigerd.
Dit gaf Van K. toe. Noch hy noch
de tweede beklaagde had bezwaar tegen
de geëischte schadeloosstelling.
Op eene vraag van den verdediger
of getuige in den laatsten tyd aard
appelen had gerooid, antwoordde hij
toestemmend; het ging echter niet zoo
goed als vroeger.
De tweede getuige P. J. Pauwels,
arbeider te Hontenisse, verklaarde in
denzelfden geest als De Smit, wat H.
betreft. Wat aangaat het aandeel van
Van K. in de mishandeling, zeide hij
dat deze De Smit omver hééft geloopen.
Hij heeft hem echter niet zien schoppen.
Dezen getuige, die in dienst is bij
den vader van Van K. werd door den
voorzitter onder het oog gebracht dat
hij, tengevolge van die betrekking, niets
ten nadeele van K. mocht verzwijgen.
Hij bleef daarna bij zyn verklaring.
Op een vraag van den verdediger,
of De Smit den bewusten avond dron
ken was, antwoorddegetuigeontkennend.
De derde getuige, P. A. de Waal,
landbouwersknecht te Hontenisse, was
in den bewusten avond in de buurt
van de herberg van Kuypers en heeft
de mishandeling, De Smit aangedaan,
gezien.
Hij zag dat Van K. De Smit tot twee
maal vastgreep en op den grond gooide
hy zag hem echter niet schoppen of
trappen. Den bekl. H. heeft hij niets
zien doen. Beide beklaagden waren
dronken.
De getuige verklaarde nog, op een
vraag van den ambtenaar van het open
baar ministerie, dat tijdens Van K. De
Smit tegen den grond wierp, Paulus
op een meter of drie van hem af stond.
Op een vraag van den verdediger
deelde getuige nog mede dat De Smit
in den laatsten tijd aardappelen heeft
gerooid.
De laatste getuige, tevens deskundige,
A. H. Vossenaar, arts te Hontenisse,
verklaarde dat na het gebeurde zijn
hulp is ingeroepen voor De Smit. Hy
deelde verder zijne bevindingen mede.
De Smit waren o.a. twee ribben gebro
ken. Die breuk kan ontstaan zijn door
het op den grond gooien en ook door
toegebrachte schoppen.
Getuige heeft De Smit behandeld;
deze heeft gedurende 12 weken niet
kunnen werken. Thans is hij echter
tamelijk wel; geheel genezen zal hij
echter, met het oog op zijn hoogen leef
tijd, niet.
Een week of zes heeft De Smit ab
soluut niet kunnen werken.
Thans is hij minderwaardig als werk
man dan vóór de ondergane mishan
deling; en dat zal hij blijven.
Op een vraag van den verdediger
verklaarde getuige nog dat er nooit
direct levensgevaar voor De Smit is
geweest.
De beklaagden, thans opnieuw gehoord,
bleven bij hun afgelegde verklaring.
De eerste zeide bij ongeluk tegen De
Smit te zijn aangeloopen; hij was dron
ken en wist niet wat hij deed.
De tweede bekende voor een deel;
hij heeft De Smit een paar schoppen
toegebracht, maar hij heeft hem niet
op den grond geworpen. Ook. hij was
dronken.
Een reden waarom zij De Smit mole
steerden wisten zij niet op te geven.
De ambtenaar van het openbaar mi
nisterie begon met er op te wijzen dat
in den bewusten avond De Smit, die
kalm uit de herberg naar huis ging,
een zeer zware mishandeling heeft on
dergaan, waarbij hery o.a. twee ribben
zijn gebroken. Dientengevolge heeft hij
geruimen tijd zijn werk niet kunnen
verrichten, terwijl hij thans nog niet
zijn gewone beroepsbezigheden kan uit
oefenen. Volgens verklaring van den
geneesheer zal hij dit nimmermeer kun
nen doen.
De getuigenverklaringen nagaande,
putte de ambtenaar daaruit het bewijs
dat de beklaagden zich hebben schul
dig gemaakt aan hetgeen hun ten laste
is gelegd.
Door de beklaagden is zwaar licha
melijk letsel aan De Smit toegebracht
en zij zijn voor de gevolgen verant
woordelijk.
Het misdrijf, door hen gepleegd, is
een zeer ernstig feit, met erge gevolgen.
Het is een lage daad, dat twee flinke
personen zoo te keer gaan tegen een
70-jarig man.
De ambtenaar eischte schuldigverkla
ring van de beide beklaagden en vor
derde voor ieder 9 maanden gevange
nisstraf, met mindering voor den twee
den beklaagde met de ondergane pre
ventieve hechtenis.
De verdediger ontkende niet dat zijn
cliënt zich aan mishandeling heeft schul
dig gemaakt.
Deze echter betreurt het gebeurde
ernstig, wat ook blijkt door zijn aanbod
om schadeloosstelling te geven.
Dronkenschap is de aanleiding tot
het feit geweest; van wrok of vijand
schap tusschen de beklaagden en De
Smit is niets gebleken.
De dronkenschap, waarin bekl. ver
keerde, werpt een zachter licht op het
gebeurde.
Eenige oogenblikken vóór bekl. De
Smit ontmoette had hij ruzie gehad met
eenige jongelui uit Ossenisse, wat zijn
gemoedsstemming niet kalm deed zijn.
Pleiter protesteerde dat iets anders
aanleiding tot het gebeurde zou geweest
zijn dan een botsing tusschen de be
klaagden en De Smit.
In de dagvaarding is geen sprake
van het herhaaldelijk aangrijpen door
Van K. van De Smit, dus dat kan hem
niet worden toegerekend.
Spreker meende dan ook dat eene
veroordeeling wegens mishandeling van
De Smit niet zal kunnen volgen.
Hij wees verder nog op de verzeke
ringen van De Smit, die thans een
andere verklaring aflegt dan bij zijne
eerste aangifte.
Alleen is bewezen dat Van K. getui
ge De Smit tegen het lijf is geloopen,
tengevolge waarvan deze tegen den
grond is gevallen, maar dat is niet vol
doende voor eene veroordeeling wegens
mishandeling.
Mocht echter de rechtbank anders
oordeelen, dat geloofde pleiter dat zij
niet zal aannemen dat zwaar lichame
lijk letsel is toegebracht, te minder
waar de toestand van getuige De Smit
niet aannemelijk maakt dat hij niet
meer geheel zal genezen.
Mocht de rechtbank mishandeling
aannemen dan hoopte spreker dat zij
niet de zware straf, zal opleggen, door
den ambtenaar geeischt, maar zijn cliënt
door een lichte geldboete voor het ge
beurde zal doen boeten.
Hierna werd het onderzoek gesloten
en de uitspraak bepaald op a.s. Vrijdag.
Opzetteiyke Brandstichting.
Vervolgens stond terecht: A. v. d. W.,
oud 14 jaar, koeherder, geboren en
wonende te Overslag, gedetineerd 4e
Middelburg, ter zake dat hij in den
avond van 5 September 1904, omstreeks
8 uur, te Overslag in den polder Va-
rempé, opzettelijk een roggestapel toe-
behoorende aan E. Verhoosel, staande
op een afstand van ongeveer 23 nieter
van een.roggestapel van P. Schatteman,
en pp een afstand van ongeveer 128
meter van een roggestapel van E. Bam-
bost, met een lucifer in brand gestoken
heeft, tengevolge waarvan eerstgenoem
de roggestapel geheel is afgebrand, ter
wijl door die brandstichting gevaar te
duchten was voor de twee andere boven
genoemde roggestapels.
Aan den beklaagde was de heermr.
C. L. Gratama, advocaat te Middelburg,
ambtshalve als verdediger toegevoegd.
In deze zaak waren van wege het
openbaar ministerie twee getuigen ge
dagvaard.
De eerste, E. Verhoosel, landbouwer,
te Overslag, verklaarde dat in den
avond van 5 Sept. hij in een herberg
te Overslag zat en een buurvrouw hem
kwam zeggen dat zijn roggestapel brand
de. Hij ging naar zijn hoeve én zag
dat de stapel in laaie stond hij is totaal
verbrand, want er was geen water om
te blusschen. In de buurt stonden
nog meer stapels, op de afstanden, in
de dagvaardiging genoemd. Er was
dien avond weinig wind.
In dien stapel, die zijn vader toebe
hoorde, zaten 300 schoven en hij schatte
de waarde ervan op f 60. Hetgeen
verbrand is, was niet verzekerd.
Getuige verklaarde, des gevraagd,
nog dat hij den beklaagde nimmer heeft
gesproken.
Hij vroeg nog vergoeding voor zijn
vader van de geleden schade.
De voorzitter meende dat die vraag
niet naar den eisch van rechten is ge
daan en thans niet kan worden toege
laten.
De tweede getuige, J. van Sluis, bri
gadier der marechaussee, verklaarde
dat hij den 6en Sept. een onderzoek
naar den brand heeft ingesteld. Hij
deed mededeeling van de afstanden, in
de dagvaarding genoemd. Hij was van
oordeel dat door den brand gevaar voor
d,e beide andere stapels bestond.
Dicht bij den afgebranden stapel is
door getuige een hazenstrik gevonden.
Door den beklaagde is hem ver
klaard dat hij dien strik heeft geplaatst
De beklaagde, thans gehoord, beken
de in den bewusten avond den rogge
stapel, waarvan hier sprake is, in brand
te hebben gestoken. Hij had eerst den
strik gezet, dien hij gekregen had. Hij
wilde daarmede een haas vangen. Na
den strik gesteld te hebben is hij tegen
den roggestapel gaan zitten en heeft
hij stroo aangestoken, met een lucifer,
dien hij in zijn zak had om zoodoende
de mijt te doen branden. Waarom hij
den stapel in brand had gestoken, wist
hij niet te verklaren. Hij wist ook
niet aan wien de stapel behoorde. Hij
had vroeger opgegeven dat hij eens
wilde zien hoe lekker zoo'n ding kon
branden. Hij nam dit echter nu terug
zonder evenwel een andere reden te
kunnen opgeven.
De ambtenaar van het openbaar mi
nisterie meende dat de feiten bewezen
zijn door de bekentenis van den be
klaagde, doch ook staan vast de overige
zaken, in de dagvaarding gesteld.
Spreker meende dat ook vast staat,
dat er gemeen gevaar voor andere
goederen heeft bestaan..
I)e vraag is of deze jeugdige beklaagde
verantwoordelijk is voor de daad, door
hem gepleegd.
De beklaagde maakt op hem niet den
indruk geheel normaal ontwikkeld te
zijn.
Een dergelijk persoon is echter voor
zijn omgeving zeer gevaarlijk, doch als
hij onder leiding komt, kan hij mis
schien nog een gewoon lid der maat
schappij worden.
Ofschoon het feit is bewezen, is niet
bewezen, dat bekl. heeft gehandeld
met oordeel des onderscheids. De amh-