No. 22. Woensdag 22 Juni 1JMM. 20e Jaarg. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. F. DIELEMAN, Rechtszaken. COURANT. Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 Maanden 50 centfranco per post 60 cent. Voor België 70 cent. Afzonderlijke Nos. 5 cent. DRUKKER UITGEVER AXEL. ADVERTENTIÊN van 1 tot 4 regels 25 centvoor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal. Advertentiên worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrtydagnamiddag TWEE uren. Arrond. Rechtbank te Middelburg. DIEFSTAL, BRANDSTICHTING, EN SPOKERIJ. Voor bovengenoemde rechtbank werd (zooals we in ons vorig nummer meld den) Vrijdag jl. behandeld de, zooveel gerucht gemaakt hebbende, zaak van het 13-jarige meisje M. A. J. v. V., wonende te Zuiddorpe en zich thans in hechtenis bevindende in het huis van bewaring ie Middelburg. Volgens de dagvaarding worden haar de volgende feiten ten laste gelegd A dat zij te Zuiddorpe, ten huize van A. Versijp, met het oogmerk van we derrechtelijke toeëigening, heeft wegge nomen le op of omstreeks 25 Januari 1904 in de slaapkamer een rijksdaalder en eenige kleine geldstukken2e op of omstreeks 26 Januari 1904 uit een beurs in de slaapkamer twee rijksdaal ders 3e eenige dagen na 26 Jan. uit een kast in de slaapkamer een gulden 4e eenige dagen later uit een kast in de slaapkamer een beurs, inhoudende verschillende geldstukken, tezamen ter waarde van ongeveer 18 gulden 5e op of omstreeks 20 Maart 1904 uit eene portemonnaie in de slaapkamer een gulden en een kwartje, en 6e op of omstreeks 4 April 1904 op den zolder uit een koffer een halve francstuk en vier dubbeltjes, welke geldstukken en beurs, vermeld sub le, 2e, 3e, 4e en 5e toebehoorden aan bovengenoemden Ver sijp, althans aan een ander, dan aan haar, beklaagde, terwijl de geldstukken vermeld sub. 6e, toebehoorden aan A. de Brouwer, althans aan een ander dan aan haar, beklaagde. B opzettelijk brand heeft gesticht le den 21 sten April 1904 a des namid dags omstreeks 5 uur in een stal van haar vader, staande onmiddelijk aan de door dien vader en diens huisgezin bewoonde woning, op een afstand onge veer van 25 M. van andere bewoonde ge bouwen en een houten schuur2o den 22 sten April 1904, des voormiddags omstreeks 9 uur, in de sub lo omschre ven woning en 3o den 24sten April 1904 des namiddags omstreeks 6 -uur, in een schuur van A. Versijp, gelegen dicht bij een kleinere schuur en op een afstand van ongeveer 17 M. van de door genoemde Versijp met diens huisgezin bewoonde woning en op een afstand van ongeveer 30 M. van een bewoonde woning met schuur- Beklaagde wordt ten laste gelegd dat zij al deze branden heeft gesticht tel kens door met een door haar aange stoken lucifer ten tijde en ter plaatse als vermeld sub lea een mand met lompen, staande op een konijnenhok nabij e^ige bossen stroo, in brand te steken, ten tijde en ter plaatse als ver meld sub 2e eenige op een ledikant liggende beddelakens in brand te steken en ten tijde en ter plaatse als vermeld sub 3e het stroo, waarmede de deur post en de wand der schuur bekleed was, in brand te steken, tengevolge van welke brandstichtingen de mand met lompen, het beddengoed, de beddenla kens met ledikant en de schuur met de zich daarin bevindende goederen en vee, allen bovenvermeld, in brand ge raakt zijn en tengevolge van welke brandstichtingen te duchten was gevaar voor de woning en schuur van haar vader met hetgeen zich daarin bevond, voor de in de nabijheid van die woning gelegen woningen en schuur met het geen zich daarin bevond, voor boven vermelde woning en schuur van A. Versijp met hetgeen zich daarin bevond en voor de daar nabij gelegen woning en schuur met hetgeen zich daarin bevond. In deze zaak waren van wege het openbaar ministerie gedagvaard acht getuigen, benevens een deskundige. Een der getuigen was door ongesteld heid verhinderd te verschijnen. Als verdediger was aan de beklaag de ambtshalve toegevoegd de heer mr. P. Dieleman, advocaat te Middelburg. In de eerste plaats werd voorlezing gedaan van de geboorte-acte van be klaagde en van een rapport van den deskundige dr. Kinderman. De deskundige komt daarin tot de conclusie, dat de feiten, die de be klaagde zijn ten laste gelegd, haar niet kunnen worden toegerekend. Hierna werd overgegaan tot het ver hoor der getuigen. De eerste A. Versijp, landbouwer en herbergier te Zuiddorpe, verklaarde dat inliet begin van dit jaar ten zijnen huize verschillende vermissingen van geld zijn voorgekomen. Van eene weet hij slechts de bijzonderheden. Op een zekeren dag in Januari had hij een rijksdaalder ontvangen en die in de kast in zijn woning neergelegd, geborgen in een beurs. Den 25sten heeft hij dat geldstuk vermist. Op Zondag 24 April des namiddags is er brand ontstaan in een hem toe- behoorende schuur. Drie koebeesten en zes varkens, die daarin stonden, zijn verbrand. De brand sloeg over op een kleine schuur, waarin twee paarden, twee vette beesten en een varken waren gestald. Die dieren zijn echter gered. In de groote schuur zijn ook landbouw werktuigen verbrand. De getuige deed verder eenige mede- deelingen omtrent de ligging van de gebouwen op zijne hoeve. De beklaagde had hieromtrent niets aan te merken. De tweede getuige M. P. Lippens, huisvrouw van den vorige deelde mede dat zij in het begin van het jaar ver schillende malen geld heeft vermist. Toen op 25 Januari haar man den rijksdaalder miste, heeft getuige ook eenig klein geld, dat in een kommetje was gelegd, vermist. Kort daarna heeft zij twee rijksdaal ders vermist uit een beurs, die lag in een kast in de slaapkamer, later weer een gulden en nog later een beurs met met ongeveer f 18. In Maart was weer een gulden en een kwartje verdwenen, diein eeh portemonnaie waren geborgen. De beklaagde deelde mede dat het laatst bedoelde geld is weggenomen op een Zondag uit een portemonnaie, die op de tafel lag. De getuige beweerde dat op een Zon dag de gulden is gestolen uit een por temonnaie en het kwartje op eenanderen Zondag uit een geldbakje. Het geld behoorde aan getuige en haar man. Getuige heeft aan de moeder van beklaagde meermalen verteld dat zij geld miste, o. a. toen zij de f 18 heeft vermist. Op 14 April is er brand geweest en dien dag heeft getuige de beklaagde op haar erf gezien, waar zij speelde. Nadat de f 18 waren vermist, is de deur der slaapkamer op slot gedaan, vroeger niet. Het meisje kwam veel bij getuige aan huis. Zij was goedaardig en ge dienstig getuige had nooit last met haar gehad en heeft haar nimmer van den diefstal verdacht. A. de Brouwer, koewachter bij A. Versijp, verklaarde dat hij in April, met Paschen, geld had ontvangen van de bazinne, een halve franc en vier dubbeltjes, welk geld hij borg in een portemonnaie, die hij in een koffer op zolder heett gelegd. Een dag nadat hij het geld had ge borgen, vermiste hij hetde portemon naie had men laten liggen. De halve franc en drie dubbeltjes heeft hij later terug gekregen. Zij gaf het hem op den zolder en schudde het uit de kleeren van getuige, welke in den koffer lagen. De koffer was gesloten, en toen ge tuige hem opensloot, heeft de beklaagde het geld uit de kleeren gehaald hij zelf had die kleeren ook onderzocht doch er niets in gevonden. De beklaagde bekende dezen diefstal en beweerde het geld te hebben weg genomen om het aan haar moeder te geven. Omdat de getuige schreide, heeft ze hem het geld teruggegeven. Zij had het in haar zak en heeft het in den koffer geschud zonder dat ge tuige het zag, Het ontbrekende dubbeltje had zij verloren. Toen zij het geld uit den koffer nam, stak de sleutel daarop. De getuige beweerde dat de sleutel door hem aan een balk was opge hangen. P. F. Eetveld, werkman te Zuiddorpe, heeft eenige keeren gezien dat er brand is geweest bij de ouders van beklaagde. Op den 21 April eerst om half een in een mand met lompen, die op een konijnenhok stond. Getuige heeft dat brandje dadelijk met wat water ge- bluscht's middags omstreeks vijf uur ontstond er weer brand in den stal, waarbij eenig beddegoed vuur vatte. Ook die brand is door hem gebluscht. Den volgenden dag waren eenige op een ledikant liggende beddelakens in brand geraakt. Met een emmer water voorkwam hy de uitbreiding van dien brand. Getuige gaf voorts nog eenige inlich tingen omtrent de plaatselijke gesteld heid en de belendingen. De beklaagde gaf toe dat zij drie maal den brand heeft bekendgemaakt én dat zij zelve dien brand heeft aan gestoken. I. B. van Vooren, commissionnair in vee, vader van de beklaagde, buiten eede gehoord, deelde mede, dat er 3 keer brand in zijn woning is geweest, den eersten keer was hij niet thuis, de tweede maal wel. Getuige was in huis en zat met iemand te praten, toen zijn dochtertje binnenkwam, roepende dat er brand was. Hy ging zien en zag dat in den stal twee bedden aan het branden waren. Den volgenden morgen was er brand op den zolder en de beklaagde kwam dit weer zeggen. Getuige heeft den brand spoedig ge bluscht. De woning en de stal, door getuige be woond, behoort aan zijn vrouws moe der de inboedel voor een deel aan hem, voor de andere helft aan zijn schoon moeder. Getuige heeft nimmer vermoeden ge had, dat zijn dochter den brand had gesticht. Hij geloofde ook niet dat zij de be doelingen zou gehad hebben hem nadeel te berokkenen. Hij kon geen enkele reden opgeven die haar tot brandstichten had kunnen bewegen. De beklaagde heeft meermalen geld aan hare moeder gegeven, voorgeven de dat zij dit had gevonden op den openbaren weg. Getuige had nooit eenig vermoeden dat het meisje het geld had gestolen. Hij gaf toe dat hij had moeten be grijpen dat die verhalen niet waar kon den zijn. Hij had echter nooit zoover doorgedacht. Getuige heeft nooit iets bijzonders aan het kind bemerkt. Alleen was zij nooit zoo speelsch als andere kinderen. Zij was erg „diepzinnig." In het huis van getuige zijn voor den brand vreemde dingen gebeurd. Tafels en stoelen werden door elkaar gegooid en er Is ook wel eens geld van getuige weggeraakt. Nimmer echter was het vermoeden op beklaagde ge vallen. Getuige's vrouw beheert de geldmid delen van het gezin en die heeft hem met de vermissing in kennis gesteld. Wat betreft de zaak, die thans aan de orde is, zijn vrouw heeft hem wel eens verteld dat zij van haar dochter geld heeft gekregen, dat deze voorgaf te hebben gevonden. Getuige beweerde niet geweten te hebben dat er by Versijp voortdurend geld was vermist, toen zijn dochter het zg. gevonden geld thuis bracht. Hij heeft verteld dat er iets in zijn huis gebeurde wat niet richtig was. Hij dacht dat er een „kwade hand" op het kind was gelegd. Wie de vreem de dingen deed, weet hij niet.hij meende dat „onzichtbare geesten" zijn meubelen verplaatsten en ten onderst boven wierpen. Hij is zelfs daarvóór naar den brigadier te Axel geweest. C. M. Boddaert. hu;svrouw van Van Vooren, moeder der beklaagde, ook bui ten eede gehoord, deed omtrent de ten hare huize voorgekomen gevallen van

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1904 | | pagina 1