ril No. 1279. Zaterday 3 December 1898. 1 4® «laarg. Nieuws- en Advertentie I) lad voor Zeeuwsch-Vlaanderen F. DIELEMAN, AXEL. Buitenland. FEUILLETON. DE WURGERS VAN PARIJS. AXELSCHE Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: per 3 Maanden 50 centfranco per post 60 cent voor België 80 cent. Afzonderl. numm. 5 ct. DRUKKER - UITGEVER Advertentie n van 1 tot 4 regels 25 cent voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worde» naar «laatsmimte berekend. Plaatsing 3/2 maal Aclvertentiën worden franco ingewacht, uiterljjk tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE nren. De Fransche regeering heeft geweigerd de behandeling der zaak Picquart te ver dagen, en de kamer heeft dit beginsel van scheiding der machten goedgekeurd met 437 tegen 79 stemmen. Van een principieel standpunt is daar voor veel te zeggen. Alleen, de regeering of liever de minister van oorlog - had moeten voor komen, dat geschiedde, wat nu gebeurd is. Gelukkig dat de regeering ten minste den weg wees, waar langs het mogelijk is recht te verkrijgen. Als het hof van cassatie het dossier-Picquart opeischt, zal de regeering zich niet daar tegen verzet ten. Deze vingerwijzing wordt als een zeer duidelijke opgevatals het hof de stukken vraagt, dan kan de krijgsraad niet voortgaan. Maar laten wij eerst het verloop der zitting schetsen. Er waren twee interpellaties. Ch. Bos wilde interpelleeren over het feit, dat Picquart naar den krijgsraad was ver wezen vóoi het hof van cassatie uitspraak heeft gedaan over de revisie. Massabuau wilde de noodzakelijkheid aantoonen, dat de krijgsraad in volle vrijheid over Picquart oordeelde, opdat deze zaak een oplossing krijge en het hof van cassatie voorlich ting vinde bij de behandeling dier zaak voor den krijgsraad. Bos stelde in het licht dat men in de zaak-Dreyfus aanvankelijk te goeder trouw was, maar niet in de zaak-Picquart. Hij herinnerde hoe deze aanving met het optreden van generaal Gonse, die Picquart naar Tunis zond. Hij volgde de geheele Mijn argwaan mijne vrees ging de grens niet te boven. Hoe had ik dui ven den ken, dat mijn vader een misdadiger was dat deze Jagon, dien geheel Parijs ver wenschte, Siraonnet heet en dat bij met behulp van eenen medeplichtige een grijs aard vermoord heeft om hem te beroo- ven Op den dag echter, waarop ik mij van uw schuld overtuigde, moest ik mij wel vragen of mijn vader die uw standvastige gezel was wiens leerling en slaaf gij ge weest zijt, ook geen aandeel in uwe mis daad had »0 ik wierp deze gedachte verre van mij, maar hij liet zich niet verjagen hij bracht eene menigte herinneringen te voorschijn, en alle, alle klaagden hem aan! Ook hem zag ik na den dag van den moord, met u tegelijk gij hadt alles met elkaar afgesproken en spoedig ver nam ik, dat ik eene markiezin en lijk zou worden, Een markiezin 1 Waar hebt gij dezen titel gestolen? En rijkO, ik weet maar al te goed, van waar gij uw vermogen hadt, en welken misdaad dezen root mogelijk maakte »En als ik bedenk, dat ik dit geld mijn eigen noemdeWelke smaad, welke verdere ontwikkeling dezer zaak. en vroeg ten slotte waarom De Freycinet zich niet had verzet tegen de bijeenroeping van den krijgsraad tegen 12 December. Dat was recht geweest, gelijk spr. uit de wet aantoonde. Verder viel hij Zurlinden aan, die zijn woord heeft gebroken, door als voorstan der der rivisie in het kabinet te komen, en, toen hij eenmaal minister was, zich tegen de rivisie te kanten. Eindelijk betoogde hij, dat het land behoefte heeft aan rust, en die komt niet, nu men de verontwaardiging van tienduizenden opwekt. Hij eindigde met de verdaging van den krijgsraad te vragen. Daarop had Massabuau (antisemiet) het woord. Hij betoogde dat De Freycinet niet mag ingrijpen. 1 Groot geraas ontstond, toen hij zeide dat de linkerzijde een veroordeeling van Picquart vreesde. Hij beweerde verder, dat de regeering de beslissingen der justitie heeft te ~er biedingen en dat de krijgsraad boven verdenking is. Het land zal zich aan de beslissing der justitie onderwerpen. Nog eenigen tijd ging de spreker voort, maar hij moést zwijgen, toen hij over den invloed der haute banque sprak. Millerand betoogde daarop de noodza kelijkheid dat de krijgsraad de beslissing van het hof afwacht. Dit te gelasten is geen verwarring van machten. De mi nister van oorlog is de chef van generaal Zurlinden. Verder waarschuwde hij tegen een mogelijke tegenspraak tusschen de beslissing van beide college's. Als de krijgsraad voortgaat, is een conflict moge lijk, en dat moet 't parlement vermijden schande En gq vei wondert u, dat ik sterven wil Ik duld deze schaamte niet langer Zij verborg haar gezicht met beide han den, maar onmiddeljjk daarop zeide zq weer driftig »Nu wordt mij alles duidelijk. Het verdwijnen mijns vaders van onlangs Zijn signalement stond immers in alle couranten. Hoe dikwijls heb ik toen ge lezen, hoe vaak heb ik zijn beeld gezien, zonder het te herkennen Eerst onlangs, toen ik argwaan kreeg, herkende ik Si- monnet in de trekken van den vreese- lijken Jagon »En hij werd ontdekt, gevangen geno men en veroordeeld. Nu is hij op de galeien daarom zag ik hem nooit weer, Op de galeien, uit genade want zonder een voorgevoel te hebben, was ik gedurende zes weken de dochter van een ter dood veroordeelde geweest ik ellendige 1 Op eens verdedigde Lorenz den boei Simonnet en dus ook zich zelf. Hq voelde, dat hij eindelijk spreken moest, tegen eiken prijs, op leven en dood. Zq was zeer vermoeid, verward en ku chend op haar stoel gezonken, en hij be gon met onzekere hartstochtelijke stem »En als Jagon's naam Simonnet, en als hij uw vader is, moet gjj hem dan be schuldigen Voor wien is hij een mis dadiger geworden Voor wien boet hij nu Wien wilde hij verrijken U Cassagnac ontkende daarna, dat eenig verband tusschen beide zaken bestaat, en meende dat de regeering niet mocht toestaan dat de krijgsraad bespot wordt. Daarop kwam Poincaré op. Hij betoogde allereerst, dat voor enkelen zwijgen een zwakheid zou zijn, en dat men het leger niet mocht verwarren met zekere on voorzichtige personen. Men moet zoo spoedig mogelijk een einde maken aan de misbruiken der bu reaux in het ministerie van oorlog. Hij zeide den krijgsraad niet te willen verdenken. Maar toch wilde hij niet verhelen, dat de vervolging van Picquart het karakter heeft van een wedervergel - ding. De volstrekte afzondering van Picquart is bovenmate verlengt en andere schuldigen loopen vrij rond éen trok over de grenzen. Maai die andere vervalschers worden niet vervolgd. De militaire justitie meet dus met twee maten. Dat is on rechtvaardig en die onrechtvaardigheid leidt tot ontevredenheid. Er is in deze feiten iets dat de ge moederen in verzet doet komen, zelfs die van de kalmste lieden, vooral van hen die in 1894 met mij minister waren, zooals \ie heeien Barthou, Delcassé en Leygues. Ik, die op het oogenblik van de arres tatie van Dreyfus minister was, vernam dit feit eerst veertien dagen later uit een krant (Sensatie.) Hier stond Barthou op om te verkla ren. dat hij, als oud collega, deze woor den moest bevestigen en dat hii het eens was met Poincaré, die de waarheid sprak. Al die vervalschingen zijn verschrikkelijk. Daarop kwam Poincaré op het proces Mathilda sprong snel op. „Spreek mij ook niet van zijne liefde. Eu dat ik hem dank voor zijne misdaad, voor zijne roof, voor zijn moord, en dat ik hem eeren, misschien zegenen moet. Ja, dat is de schandelijke moraal van u beiden Geld, goud, banknoten, pracht en praal, rijkdom, titel van markies, gedruis dat is immers alles, wat men begeeren kan, en alle mid delen zijn goed, om het te vei krijgen. Zoo hebt gij beiden het mij geleerd, zoo heb ik zelf lang geloofd, dank zq uw onderwijs. »Maar neen, neen, neen, de rijkdom is niet het hoogste goed er is iets be ters het is de achting voor zich zei ven. En hooger dan het genot staat de toegenegenheid. „Een man is in mijn leven getreden, die het mij'veleerd heeft. Van hem heb ik g.leerd, mij te achten, bij hem heb ik de liefde leeren kennen, die de vrouw ver edelt, in plaats van haar te vernederen." Dat maakte Lorenz weer toornig. „Maar hij bemint u niet 1" riep hij. „Hij zal eene andere huwen. Maar kan hij wel bemin nen Weet hjj dan in 't algemeen, wat het is, aan eene vrouw zijn eer, zijn leven op ie offeren, zooals ik het u opgeofferd heb? O, ik moet het u eindelijk zeggen, ik moet mij verdedigen gij heb mij genoeg vernederd, beschimpt, met schande be dekt Gij coquetteerd met schoone gevoelensgij zijt deugdzaam geworden door hem, zegt gij Ook ik zou misschien eene menigte ondeugden minder hebben Dreyfus. Het eenige bewijsstuk was het bordereau, en geen enkel minister, ook niet de president van den ministerraad, heeft iets van bekentenissen aan Lebrun Renault gehoord. Cavaignac wierp daar tusschen, dat generaal Mercier de bekentenissen had ontvangen. Maar Poincaré zeide dat, als dit zoo is, Mercier dit voor zijn mede ministers heeft verzwegen. Ook Dupuy, de toemalige premier, had Lebrun Renault ondervraagd en deze heeft niet van een bekentenis gesproken. Cavaignac wilde nu spreken, maar dat werd hem onmogelijk gemaakt door het gejouw van de kamer. Alleen rechts hoorde men een stemLaat den man der valsche stukken aan het woord. Reeds wilde De Freycinet naar de tribune gaan, toen op geroep uit de kamer Cavaignac toch het woord kreeg. Hij bevestigde dat Mercier van Lebrun Re nault mededeeling van de bekentenissen had ontvangen en dat een rapport van Lebrun Renault bestaat. Kreten van wanneer Fournière Al weer een valsch stuk Eindelijk zeide Cavaignac, dat hij zijn dwaling toch had erkend door de valsch - heid van het stuk van Henry aan het licht te brengen. Maar het toenemend lawaai deed Cavaignac zwijgen. Eindelijk trad De Freycinet op. De vaste wil der regeering is licht te ontsteken, maar men mag niet vergeten dat de krijgs raad even wettig met de zaak Picquart is belast, als het hof van cassatie met de zaak-Dreyfus. Voor alles had de re geering de onafhankelijkheid van de justi- als ik u en uw vadef niet ontmoet had. »Ik kwam met twintig jaren naar Pa rijs. De zon van het zuiden had mij drif tig gemaakt, de berglucht sterk en zinne lijk. Ik zag u, ik beminde u, ik wijdde mij geheel aan u toe. „Maar wij waren allebei arm. Er is eec mensch gekomen, die tot mij zeide »Neem u in acht. Bij oe armoede koelt de liefde spoedig af Gehoorzaam mij, ik wil u rijk maken en zij zal u altqd beminnen »Ik hoorde hem aan. Wat wist ik van het leven Het is uw vaaer geweest en ik geloofde hem. Hq werd mijn leids man, mijn onderwijzer, mijne booze geest. Hij heeft mij bedorven hij heeft mij tot datgene gemaakt, wat ik ben. Maar wij beiden hadden één doelom u gelukkig te maken. W(j werkten, terwijl gij rustet. Wij trotseerden de gevaren, opdat gq zorgeloos, glimlachend, vroolijk leven kondt. „Gij hebt mij zoo pas een moordenaar genoemd. Dat is niet waai. Ik zweer u, dat het niet waar is. Uw vader sprak mij alleen van een diefstal, en ik hielp hem daarbij, ik vergezelde hem. ik gehoorzaam de hem ik trok de kleeren aan, die hq mij bracht, maar ik wist Diet, dat hq een moord begaan wilde." Zij vie) h m in de rede: »En als het zoo was. Wat verder!" „Hoe .Spoedig vernaamt gq toch, dat er een moord begaan was, dat gij de mode-

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1898 | | pagina 1