No. 969.
Zaterdag *23 November 1895.
tle Jaarg'.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwse li-Vlaanderen*
E. DIELEMAA,
Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
per 3 Maanden
50 centfranco per post 60 cent
voor België 80 cent. Afzonderl. numm. 5 ct.
DRUKKER - UITGEVER
AXEL.
Advertentie n van 1 tot 4 regels 25 oent
voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden
naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren.
I.
In eene openbare bijeenkomst van het
Departement Groede der Maatschappij tot
nut van 't algemeen, hield de heer Rogge
van Deventer voor eene met menschen
opgepropte zaal eene uitvoerige rede
over zijne ervaringen bij de expeditie op
Lombok. Die rede is vervat in de on
geveer navolgende bewoordingen
Dames en Heeren
Ik roep u allen een hartelijk welkom
toe aan deze plaats. Uwe opkomst is voor
mij de zekerste overtuiging van uwe
belangstelling in het onderwerp, waar
over ik tot u wer.schte te spreken. Zeer
zeker getuigt die belangstelling ervaD,
dat het hait op de goede plaats klopt en
zeer zeker zal de belangstelling des te
grooter zijn omdat het ervaringen zijn
van de Lombok-expeditie die ik zelve heb
medegemaakt.
Wat rauwe, woeste kreet werd daar
vernomen die tot het diepst der ziel van
elk Nederlander doordrong, toen men
hoorde met welk een doodsverachting
en haat, niet in een openlijken stiijd,
maar in den heimelijken nacht op Lom
'ook vermoord en geslacht is. Het ver
loren leven van hen, die daar vielen, kan
wel niet weder gegeven worden, maar
't dankbare nageslacht heeft een praal
graf opgericht voor de dappere zonen
des Vaderlands.
Wanneer ooit in Indie eer.e expeditie
gerechtvaardigd was, dan is bet deze
geweest.
Lombok is een eiland, niet grooter
dan 2 onzer provinciën, mot name Noord
Braband en Gelderland.
De bevolking bestaat voor het meeren
deel uit Sassaksche volkstammen er
enkele duizenden Baliërs. De regeering
was in handen van Balische Vorsten,
die de Sassaks uitermate verdrukten
Bij het tractaat van 1843 was bepaald
dat geen enkel Balisch Vorst oorlog mag
voeren of eenig belangrijk staatkundig
vraagpunt afhandelen zonder voorkennis
van den Gouverneur-Generaal. Allengs
was die toestand veianderd, en werd
gehandeld alsof er geen tractaat meer
bestond
In 1891 en '92 wen! aan Karang Asam
met voorkennis van het Nederlandsch
Gouvernement een onderzoek gevraagd
Daar de klachten van de Sassaksche be
volking, maar de Balische vorsten gaven
geen antwoord. Immer verergerde de
toestand tot dat in 1892 de Sassaks zelf
in opstand kwamen, wijl een einde kwam
aan het geduld, waarmee ze reeds te lan^
de ellende en onderdrukking hadden ver
dragen. Dwingen, uitzuigen en afpersen
was de gewoonte der Baliërs en zoo
daaraan Jniet werd voldaan, werden de
Sassaks voor eene rechtbank gedaagd en
niet zelden tot de doodstraf veroordeeld,
eventueel te vervangen door eene som
gelds te betalen of ook werden ze soms
schromelijk gekrist of verminkt. De
Balische Vorst werd als zeer rijk aan
gemerkt, millioenen schatte men hem
toe, en fioewel hij niet onbemiddeld was,
is zijn rijkdom toch niet zoo bijzonder
meegevallen.
Bij elke navraag, die naar aanleiding
van deze klachten werden gedaan, kwa
men van de Baliërs öf geen öt' zeer
ontwijkende en geruststellende antwoor
den en verontschuldigingen in.
Eindelijk werd de Gouverneur-Gene
raal het lange dralen en uitstellen moede,
omdat de maat gansch en ai vol werd
Eerstens waren geruchten ingekomen, dat
de Sassaksche bevolking zich tot het
Britsch gouvernement, te Singapore wilde
wenden, en ten anderen omdat de on
dergeschikte Sassaks ter sterkte van
500000 feitelijk toch aan onze zijde
waren, tegenover de 50 a 60000 Baliers.
De bevolking had het reeds herhaaldelijk
uitgedrukt, »kom ons toch te hulp*.
De voortdurende wanhoopskieten ver
wekten medelijden bij het Nederlandsche
volk, en eindelijk gingen er stemmen op
om hen van hunne beulen te verlossen,
en hun dwingelandij te onderdrukken.
Geen wonder dat het Nederlandsche
volk medelijden kreeg, daar zijne historie
genoegzaam van onderdrukking getuigt.
De Spaansche overheersching is daarvan
het meest afdoende bewijs; Philips II en
Alva waren beulen voor onze voorva
deren.
Daarom was de expeditie meer dan
ooit gerechtvaardigd. Na lang wikken
en wegen was men er eindelijk toe be-
besloten. Doch nu kwamen er verschil
lende bezwaren. De expeditie zou spoedig
afgeloopen zijn omdat de vijanden niet
talrijk waren en spoedig zouden ze in
hunne schelp kruipen wanneer ze zoo'n
ovei macht zagen aankomen.
Men was van die zijde dan volkomen
van meening dat alles zonder bloedver
gieten zoude afloopen. Anderzijds was
men van oordeel dat de Balische Vorsten
van eene groote hoeveelheid krijgsbe
hoeften voorzien waien, zoowel van
weren van de nieuwste constructie als
van eene massa ammunitie.
Nu men eenmaal aan de expeditie be
gon moest dezelve breed en rijk opgezet
worden, en de opperbevelhebber generaal
Vetter kon over 3 bataljons beschikken,
die weldra annex waren aan eene sectie
veld-, vesting-en bergartillerie, kanen,
paarden, en ezels. Het was een kolossale
macht, die te Lombok zoude landen,
waartegen men meende, dat de vijand
niet opgewassen zoude zijn. Als gees
telijke had ik zeer veel lust de expeditie
mede te maken en het werd ook aan
ons, ul. mij. Pastoor Vogel, een inland-
sche Zendeling en een aalmoezenier,
(Javaansch geestelijke) vergund den tocht
mede te maken. Ook was de genees
kundige dienst vertegenwoordigd, terwijl
een schat van mondbehoeften werd mee
genomen, waartoe de vereeniging Eigen
Hulp te Batavia de noodige maatregeien
had genomen.
Op den len Juli, 't was een van die
prachtige morgens, zooals men die in
Indie kan hebben, zouden we scheep
gaan, maar nog moesten enkele schik
kingen getroffen worden en 't was daarom
dat ik de Amboineesche Christenen, die
zeer kranige soldaten waren, in hunne
Maleische taal aansprak.
Vervolgens was het nog niet zeker
wie als 2e bevelhebber zoude fungeeren.
Het was nog een punt van kwestie of
de bevelhebber der marine Quispel als
zoodanig zoude optreden. Men is daar
van echter afvezion en er werd bepaald
dat Generaal Van Ham als 2e bevelhebber
de expeditie zoude meemaken. Het
was voor mij een zeer aangenaam idéé
dat ik en mijn huisgenoot on huisvriend
aan de expeditie zouden deelnemen. Het
was dan ook bij ons vertrek dat ik aan
mevrouw van Ham beloofde op den
Generaal te zullen passen, onbewust dat
het met den braven vriend zoo treurig
zoude uitloopen, en ik nog genoodzaakt
zoude worden hem eenige laatste diensten
te bewijzen.
Inmiddels waren door de Packet-
Stoomvaarimaatschappij 6 schepen ten
onzen dienste afgestaan, en was alles tot
vertrek gereed, toen op de booten bij 't
afscheid eenealgemeenebewegingheerschte
Tal var Chineezen en Javanen waren getuige
van het vertrek, terwijl vele hooge per
sonages ons uitgeleidden en ons het beste
succes toewenschten.
Toen allen aan boord waren gingen we
eens kennis maken met de officieren en
manschappen, want er waren inmiddels
velen bij gekomen, die we nog niet
kenden. En 't was bij die gelegenheid,
dat ik de Amboineesche soldaten verzocht
een lied in de Maleische taal r.e zingen,
ongeveer overeenkomende met de Evan
gelische gezangen, ten einde hen nog
een riem onder 't hart te steken, daal
de zang hen als 't ware verkwikt en
opbeurt.
Intusschen stoomden we met onze bar
kassen op tot Soerabaya, waar nog enkele
schepen moesten bijkomen. Aldaar kwa
men nog aan boord de resident, de
commandant en andere personaliteiten
om afscheid van ons te uemen. Daarbij
werd zeer veel gesproken, en ook ge
dronken en muziek gemaakt.
Met een twaalftal schepen ging 't thans
vooruit naar Lombokde reis was niet
zoo heel ver, en we hadden noch met
stormweer noen met zeeziekte te kampen,
zoodat we op den bestemden tijd, 5 Juli
<le Piek van Lomhok in 't gezicht kregen
en aan 't strand zouden landen.
Dat was echter spoediger gezegd dan
gedaan. Onze vloot, die door bijkoming
van eenige schepen der Kon. Marine,
was aangegroeid tot 19. Het was een
zeer schoon gezicht, dat zich aan ons oog
voordeed, toen we voor 't strand van
Lombok aankwamen. De landing dan
was zeer moeiliju, want door het zeer
steile strand moest men enkel partij
trekken van terug gaande golven om aan
den wal te springen. Voor de man
schappen ging dat nog eenigszins, maar
voor de enorme bagage die we bjj ons
hadden was dat een zaak van belang
De inlaDdsche bevolking, deed niet
de minste pogingen om de landing te
bemoeilijken. Toen eenigen aan wal
waren en het Rood Wit-Blauw lustig
te Ampenan lieten wapperen, had hel
meer den schijn als was het om een
praatje te maken, dan tegen den vijand
te moeten optreden.
Iu groote sloepen en prauwen gingen
verder meerderen van boord aan den
wal, doch wij, geestelijken konden toch
nog niets uitvoeren, zoodat ons verzocht
werd aan boord te blijven. Van de brug
onzer boot af konden we op verren
alstand iets van een vesting bespeuren,
en ook daar werd de Nederlandsche vlag
geheschen, wat met groot gejuich werd
Met lange trossen ging alles langzaam
zijn werk om paarden, ezels, karren
en kisten aan den wal te brengen, maar
't kwam er toch en ten langen leste,
den 2en dag na de aankomst gingen bok
wij aan den wal.
Maar dat was me een herrie en een
rommelboel, waarbij de Amsterdamsche
rommelmarkt nog niéts bij is. Dat kwam
echter ook langzamerhand terecht. Toen
ik mij kwam aanmelden, deelde mij
Generaal Van Ham mede dat ik eigenlijk
bjj 't civiel bestuur thuis behoorde. Mij
werd daarom een achterkamer als ver
blijfplaats aangewezen, maar ge moet
daarom niet denken, dat 't was als bij
moeder thuis. Evenwel ik had een dak
boven mijn hoofd en dat was al heel wat.
Ik moest mij maar behelpen zeide men,
en ik trachtte dat ook zoo goed mogelijk
te doen. Een waschkom die ik had
meegenomen, moest tevens dienst doen
als etenskom een lepel er. een vork
gebruikten we bij beurte en de snert en
hutsepot der soldaten aten we evengoed
als het harde brood, want boterhammen
kreeg je heelemaal niet. De Pastoor kon
dat harde brood evengoed malen als een
koffiemolen de boonen, maar ik had er
vei bazend veel moeite mee en kon het
zeer moeilijk naar bin Den krijgen. Even
wel de smaak was keurig. Twee dagen
verder ging het beter. Ik ging de buurt
eens opnemen en de verschansingen
eens verkenpen. De omgeving was
prachtig. De blauwe bergen van Bali
eu de Piek van Bali vertoonden zich als
een prachtig panorama aan mijn oog.
De poerie^ die in de bovengenoemde
verschansingen lag was de woning van
den Balischen Vorst.
De weg van Ampenan naar Mataram
is als zeer onveilig bekend. Dien langs
gaande, kan men niet voor zijn levon
instaan. Nu echter was geen enkel tee-
ken daarvan to bespeuren, alles ademde
vrede en geen vijandschap.
De 9e Juli ging een compagnie op
verkenning uit, den weg naar Mataram
op, dat omstieeks een paa! daarvan ver
wijderd lag. Daarbij hadden we de eerste
ontmoeting met Goesti Djilantik, die als
handlanger van den Radja van Lombok
dezen ter hulpe was gekomen in den
oorlog tegen de Sassaksche bevolking.
Zoodra aan Generaal Van Ham en den
controleur Lieftinck was opgedragen den
Vorst van Lombok het ultimatum aar.
te bieden, kwam Djilantik zelf zijne
diensten bij den generalen staf presèn -
teeren. Djilantik was nu juist geen
innemende persoonlijkheid. Het gezicht
was bijna vierkant, zijn gestalte mager,
zijn beenen lang en pijpstelen gelijk en
zijn uitzicht maakte op mij der, indruk,
dat hij tot alles in staat was. Toen hij
zijne diensteu aanbood toonde hij een
voorbeeld van de grootst mogelijk0
vriendelijkheid. De eerste eiscb was, de