No. 762. Zaterdag 18 No 1805 9e fea Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-laanderen. DIELEMAN, AXEL. Mr. Be Beaufort schrijven. 78. FECILIiËTOX. CEP Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: per Maanden 50 cent; franco per post 60 cent; voor België 80 cent. Afzonderl. numm. ct. DRUKKER UITGEVER Advertentiën voor eiken regel van tot regels 25 cent; vpv, meer cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren. UIT BE PEES. Gelijk te verwachten was, heeft de heer Deldoor zijn tweede brochure opnieuw voor de zaak Neerbosch de algemeene belangstelling gaande gemaakt. Ook de commissie van onderzoek geeft, bij monde van haren voorzitter, den heer de Beaufort, blijk van den in druk, dien de verschijhing van die nieu we reeks beschuldigingen haar heeft gemaakt. In het Utr. Prov. en Sted. Dagblad schrijft bil: „Onderden titel: de Weesinrichting te Neerbósch enz. heeft de heer van Deth een geschrift het licht doen zien, opge vuld met allerlei beschuldigingen, zeer zware en lichte, tegen den heer Van Lindenhout. commissie van onder zoek, die zich hét oogenblik met de zaken van Neerbosch bezighoudt, zal'zich natuurlijk door dit geschrift niet laten storen in haar voornemeD, om eerst na een ernstig en veelzijdig onderzoek haar eindrapport vast te stellen. Wat de heer Van Deth over de commissie zegt, dat er nog geen sprake, is. van een onder zoek ter plaatse, blz. is even onjuist als zijBe bewering dat „de partij van Lindenhout" uitsluitend daarin zitting heeft, blz. 28. Reeds zijn verschillende leden der commissie meermalen te Neer bosch geweest en onder de leden zijn er niet weinigen, die den heer Van Lindenhout vroeger nimmer hadden ge zien zijne inrichtingen volstrekt niet kenden/ Op blz. 75 zegt de heer Van Deth „Zoo de commissie van onderzoek mij slechts eenmaal in hare algemeene ver gadering geroepen had, wat zij niet nóo- dig geoordeeld heeft, dan zou in veel licht voor haar zijn opgegaan en zoude zij zaken hebben; kunnen onderzoeken, waarmede zij nu geheel onbekend ge bleven is." Over deze beschuldiging ver baas ik mij ten hoogste. De commissie van onderzoek is geen parlementaire en quête commissie en oven min een scheids gerecht; zij heeft de macht niet om ie mand voor zich te roepen, maar zij heeft op alle belangstellenden in de weesin richting te Neerbosch een beroep gedaan, om hunne medewerking te erlangen tot het verkrijgen van inlichtingen, aangaan de de toestanden in cie instelling. Zij had verwacht, dat in de allereerste plaats zich tot haar zouden wenden zij, die in het belang der weezenverpleging, den heer Van Lindenhout zoo zwaar heb ben beschuldigd, maar tot nog toe zijn noch aan mij, noch, voor mij bekend is, aan een mijner medeleden, eenige mede deelingen van den heer Van Deth toe gezonden, en evenmin is door hem het verlangen kenbaar gemaakt, om door de commissie te worden gehoord. Integen deel, hij beeft ai het materiaal voor zijne beschuldigingen voor zich gehouden en thans in zijne brochure doen afdrukken. Had hij de oorspronkelijke stukken aan de commissie ter hand gesteld, dan zou deze, zooals wel niet behoeft gezegd te worden, naar aanleiding var. die stukken een onderzoek hebben ingesteld. Zij is voorzeker bereid dit ook thans nog te doen, al is de termijn van inzending reeds lang verstreken, zoodra de heer Deth haar zijne documenten ter hand stelt." Wij mogen niet verhelen, dat de toon van dit schrijven ons minder gelukkig voorkomt. et spreekt toch van zelf, dat de com missie, die, juist omdat de heer Deth tal van beschuldigingen hjd uitgebracht aan het werk toog, in de eerste plaats den heer Van Lindenhout en zijn mode bestuurders op den heer Deth,. den aanklager, had te spreken. Een oproeping ip dagbladen ge plaatst, om tófZiên Wdë beer Deth zich ook bij de commissie zou aanmel den, eene commissie die haar ontstaan aan den door hem bestreden van Linden hout te danken hadkon moeilijk leiden tot toeschietelijkheid van den brochure schrijver als een gewoon getuige. Zij had denbeer Deth behooren uit te noodigen. Nu maakt zij een niet zeer aange naam figuur. En wat beleekent het te verklaren, „dat de commissie is geen parlementai re enquête-commissie en evenmin een scheidsgerecht Dat weet iedereen wel. Maar tot het uitnoodigen van iemand, om haar een onderhond toe te staan, heeft elke commissie het rechten had de heer Deth geweigerd aan zulk een beleefde of vriendelijke uitnoodiging te voldoen, dan eerst ware zij van ver zuim vrij te pleiten. Wat toch is de zaak? Heel Nederland verkeeit in het on zekere of de heer Lindenhouti de groote weesvader, een schavuit is, of de geridderde deugd. Die man, beschuldigd van de gruwelijkste handelingen, is de patroon van elfhonderd kinderen, en nu duurt het reeds vele maanden, dat men niet we8t of. men den weesvader een monster moet noemen, of den heer Deth, zijnaanklager, een afschuwelijk Jasferaar, Inmiddels blijft Neerbosch onder dit zoo hevig aangevochten beheer en stroomen de gelden Var, Linden hout toe. »De commissie", zegt de heer De Beau fort, „zal zich natuurlijk door dit ge schrift niet laten storen in haar voorne- tnen, om eerst na een ernstig en veel zijdig onderzoek, haar eindrapport vast te stellen." Hoe nu vragen wij. Zich laten storen Heeft zij iets an ders dan hulp in des heeren Deth's brochure gevonden, om een„ernstig en veelzijdig onderzoek" in te stellen? Zij erkent zelf, dat zij het materiaal van den hëerV. Deth niet bezit. En zou zij niet dit, en nog veel meer, bezeten hebben, indien zij dén heer Deth, den eigenlijken beschuldiger, had gehoord en met hem had saaingewerkt, om althans getuigenissen te verzamelen Do heer De Beaufort vergist'zich, in dien bij meent, dat bet publiek rustig een half jaar laDg kan wachten, wan neer bet lot van 1200 weezen of uit bestede kinderen met de zaak, welke de commissie te onderzoeken heeft, sa menhangt. Het publiek wil weten, of Van 'tLin denhout een moreel man is of niet. Dit liefst dadelijk, althans1 zoo spoedig mogelijk. Het eindrapport dat een zeer groot aantal punten zal behandelen, die daarmede niet in rechtstreeksch ver band staan, kan later verschijnen. En bet vereischt bij een ernstigen wil NAAR HET HOOGDUITSCH VAN CfrT.0 ïtAIMOT® DOOR Toen de deur achter haar gesloten was, wachtte Herbert verlangend, wat hij an ders bestraft of berispt zoude hebben in Magdalena, dat zij zou vragen en hem daardoor bét beginnen gemakkelijk ma ken. Maar zij zweeg gehoorzaam, het lieve gelaat was ernstig geworden tot de dood toe en hare oogen keken hem stiak aanhij moest zelf beginnen. Magdalena, sprak hij/ geloolt gij dat ik heb liefgehad Stilzwijgend knikte zij, ze kon niet spre ken. Gij gelooft ook, dat ik nog liefheb Ik mag sterven, als ik niet geloof, braebt zij met moeite uit. Dat zult gij niét, Magdalena, ofschoon gij spoedig bewogen zijt. geüeigd, om alles tragisch op te nemen, alles, wat niet bedaard verstand beschouwd, toch slechts alledaagseh is en de loop der wereld. Het was een schoone tijd; die eerste tijd onzer liefde en hij zal ons steeds een aan- genanie herinnering blijven. Maar du vordert het tegenwoordige gebiedend zijn recht, wi] moeten als verstandige lieden ons weten te verzoenen met het lot dat ons beschoren is en ons een nieuw leven vormen. Nog eenmaal flikkerde een .zwakke straal van hoop in haar op, een licht rood kleurde de doodsbleeke wangen en zij vroeg levendigHebt gij een plan, mijn Herbert, hoe het zich vormen moet? Voor mij niet voor Magdalena, zeide hij dralend, want onze wegen loo pen uit elkander. Een lichte kreet weerklonk door het vertrek en Magdalena bedekte het gelaat met beide handen. Hij trok haar niet aan zijn hart, hij sprak haar niet toe, zelfs op dit oogen blik deed hij haar ondervinden, dat zij haren steun verloren had. Nochtans ver mande zij zich den drenkeling gelijk, die met de golven kampt om zijn leven, zoo herieéfde telkens opnieuw de hoop in haar hart. Ik zal in langen tijd niet meer zien, ik begrijp zeide zij, diep ademhalend. Gij wilt uwe betrekking laten varen en naar uw vaderland wederkeeren. en ik moet achterblijven in het vreemde land. Herbert, bet is zwaarHoe groot moet mijn moed zijn, om mij staande te houden tot den dag, waarop gij mij zult verlossen en weder aan uw hart drukken. Deze dag komt nooit, Magdalena, her nam hij beslist, nooitwant wij moeten scheiden voor immer. Het woord gesproken en eindelijk ook begrepen. Neen, neen! kreet zij in vertwijfelings- (vollen angst, het is niet waar, gij wi;t mij alleen op de proef stelleD, mij en mijn geduid. Herbert, die kwelling, maak er een einde aan Het is waarheid, Magdalena, engij zult mij der. strijd niet verzwaren door deze onstuimigheid. Ik ben gekomen, ora verstandig met te spreken, om uwe toekomst en die van uw kind te verzer kéren, maar ik moet heengaan, als gij op deze wijze uzelven onnoodig opwindt en mijn geduld uitput, Neen, neen, ga niet heen, om Godswil blyf, riep zij verschrikt uit, ik ben. be daard ik zal moeite doen om te verstaan en God is barmhartig en zal mij helpen, waar mijn verstand tekort schiet om het te begrijpen. was het, Her bert, wat zeidet gij, wa .roui moeten Wij scheiden en voor hoeïa/.g Voor immer, zeide met gruwzame vastheid. Zij zonk neder op iet tapijt en om klemde zijne knieën en ditmaal hief hij haar op. Wees verstandig Magdalena, ik dacht dat gij mij lief hadt en nu schrikt gij te rug voor een offer Hij nam plaatsnaast baar op de kleine sofa en ten eersten male nam hij hare hand. Wellicht dacht hij door zachtheid sneller .tot. het doel te zullen geraken, dan door die gruwzame koelheid, welke haar buders vrees aanjoeg, maar nu. tot het uiterste gebracht, haar deed vertwijfelen, Dit eerste teeken van een medelijdend gevoel deed dadelijk de woest opgaande baren harer smart bedaren, zij legde liet hoofd tegen zijn schouder en brak, uit geput van angst en verdriet, in eer. stroom van tranen uit. Denkt gij, dat ik mij van zou schei den, dan uit nood zoo begon hjj weder. Mijn vader is dood, hij heeft mij niets nagelaten, in het geheel niets mijn on- besnietten naam zelfs beo ik verschuldigd aan de grootmoedigheid mijns ooms en mijne moeder en zustei zijn overgegeven aan zijne genade. Mijne carrière is ge broken, een vloed van schulden dreigt dagejgks mg te verpletteren. Zonder mid delen om en bet kind te ondersteunen, zonder het geringste uitzicht voor mij zei ven, wat blijft mij over, dan een rijk huwelijk, dat mij terugbrengt in den toe stand, waaraan ik gewoon ben en dat en uw kird middelen van bestaan ver schaft. Zij had zich opgericht de schoone oogen, die hij eens de sterren had ge noemd van zijn leven, keken hem aan met een dwalende uitdrukking en van de r.i AXELSCHË l-J

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1893 | | pagina 1