voor ee uwsch-V aa reu
DIELEMAA
\m;4zmfmhW
Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond
ABONNEMENTSPRIJS:
per Maanden
50 cent; franco per post 60 cont;
voor België 80 cent. Afzonderl. numm. ct.
DRUKKER UITGEVER
onder te» brengen, ontzag in te boezemen
en den Atjeher onder den duim te hou
den iedere zwakheid onzerzijds straft
zich zelf; het geringste échec, dat wij
lijden, is een welkom wapen in de handen
der onverzoenlijken, die van geen vrede
willen weten. Het is vuur en te
zwaard vernielen van vijands have en
goed, het verdelgen van een ieder, hoog
of laag, die met de kwaadwilligen heult
of het waagt zich tegen de compagnie
te verzetten, is zijne oplossing van de
vraag: hoe hii den oorlog wenscht ge
voerd Slechts de bestuurder, die onver
biddelijk straft, overtuigt den Atjeher
van macht, en die overtuiging, daarop
dringt hij meermalen aan, moetön wij
hem inprenten »tot eiken prijs." Na
de straf echter van onzen kant geen haat
diagendheid; geen al te angstvallig naplui
zen wie aan het verzet heeft meegedaan.
Een beetje meer Oostersche onverschillig,
heidop dat punt kan geen kwaad ieder
Atjeher doet mee en zal in de eeiste
jaren nog meedoen, als nij de kans schoon
ziet. Aan ons hem zoo weinig mogelijk
kans te geven. Zijne huldiging van
Eleijden's régime is de vrucht van het
geen hem de Atjehsche krijgsliteratuur
leerde. Gedurende zijn verblijf in Atjeh
vond hij gelegenheid onder dictaat van den
dichter den krijgszang over te schrijven,
waarin Atjeh's worsteling tegen de Hol
landers bezongen wordt, Koning Eenoog
heet de held, die in hot epos tijdelijk At
jeh'in zijn machtige vuist beKneld houdt.
Het gedwongen altreden van den gene
raal, bleek den schrijver uit brieven, is
zelfs door de sluwe kwaadwilligen als
een bewijs van Hollincfs kwade trouw
aan de lieden binnen de linie voorge
houden. Hoe dwaas, schreven zij, ver
trouwen te stellen in de compagpje, die
met baar besten generaal handelt."
Voorts ontwikkelt de heer Hurgronje
zijne denkbeelden over de scheepvaart
regeling eene openstelling der oaveps
acht hij een zeer goed middel lof bevre
diging; daardoor ontstaat eene partij,
welke have eo goed verliezen zou als
wij tot tuchtingen gedwongen werden.
Tegen de bewering dat de smokkelarg
zou toenemen voert bij aan, dat er toch
gesmokkeld wordt en hij ziet er zulk
een vreeselijk gevaar niét in, dat ei wat
meer of minder wapens in de handen
van den vijand zijn.
Verder klaagt 'de heer Snouck Hui-
gronje zeer over de weinige kennis, die
bij onze civiele en rnilitarie autoriteiten
gevonden wordt van het Atjehsche volk,
van zijn karakter, zijn godsdienst, zijn
zeden en gewopntón, -zi}riï-geschiedenis.
En die onbekendheid met het Atjehsche
volksleven noemt hij een bron van gro
ve onhandigheden, die ons al meermalen
duur te staan kwamen. Scherp is te
dien opzichte de critiek van den heer
Hurgronje over handelingen van marine
landmacht en ambtenaren.
De marine krijgt over haar onhandig
heid om Atjehsche hoofden, die met ge*
volg op onze oorlogschepen vervoerd'
worden, een plaats te geven te midden
van al het andere scheepsvolk blootge
steld aan zonen iegen. Dat iseengrie
vende beleediging voor deze eergevoelige
vorsten. De vice admiraal Boogaard had
indertijd den fijnen tact om zulke hoof
den toegang te. geven tot de longroom.
En de berinnering aan deze beleefdheid
leeft thans na 20 jaren, nog voort onder
alle Atjehers. De radja van Tenora
daarentegen heeft, na eens zulk een ver*
nederendo behandeling te hebben onder-
gaan, een duren eed gezworen, nooit
rat?er een voet op het dek van een Hol-
landscb oorlogschip te zullen zetten. En
was het aftoppen van een sloep der Aten-
koelen door Oeipar niet een wraakne-
zelfs aap onze zeeoficieren volko
men verklaarbaar na de voor hem grie
vende vernedering, daar aan boord onder
vonden
Vei der leggen tegenover de Atjehers
scheldwoorden als „smeerlap" en vooral
sloeber" velen officieren in den mond
bestorven en zelfs bij het handgeven ont
zien sommigen zich niet het te gebrui
ken. Kinderachtig en den soldaat on
waardig, is deze snoeverij tegenover een
heldhaftig tegenstander, wat erger
is, schadelijk tevens; want dat de mee-
ning dier woordeu door de Atjehers be
grepen wordt, dat zede vernedering diep
gevoelen, is voor, een scherp opmerker
gemakkelijk op hun gelaat te lezen. Ie-'
yei bil tering, niet door de noodzake
lijkheid geboden, dient vermedendit
moet onzerzijds door hoog en laag in At
jeh begrepen worden. En op officieren
rust de plicht, hierin het voorbeeld te
geven aan de minderen.
Eu ip „dezelfde fouten vervallen de
burgerlijke ambtenaren, met het nadeelig
gevolg, dat verschillende hoofden er te
gen opzien met ambtenaren in aanraking
te komen, die blijkbaar geen flauw be*
giip hebben van de angstvallige nauw
gezetheid, waarmede bij Oostersche vol
ken de etikette gehandhaafd wordt. Te
Kotta Radja is het zelfs bij een ad-
spirant controleur meestal een anti-
In de Deli-courant komt het rapport
voor van den heer Snouck Hurgronje,
dat onder geheimhouding aan de Neder
landsche regeering is gezonden.
De heer Hurgronje stelt zich geen
party ten opzichte van de wijze, waarop
men Atjeh wil onderwerpen. Hij meent,
dat de vrede alleen zal verkregeü kun
nen worden door een krachtig optreden,
van welk bestuur ook, mits het wete
wat het wil, hoe het wil en waarheen
het wil.
Dat wij gedurende twintig jaar maar
al te zeer blijken hebben gegeven van
niet te weten wat wij wilden, aldus
leest tnen in de Deli Crt., „viel den
schryver natuurlijk niet moeilijk aan to
toonen Hij kastijdt, zooals behoort,
de voortdurende systeemveranderingen,
verbonden aan de namen Swieten,
Heijden, Pruijs Hoeven, Dam
men! en Schever, en het verdient speci
ale vermelding, en ik voeg er bij, het
heeft velen verbaasd, door een niet-mi
iitair, sdien palm te zien uitreiken aan
generaal Heijden. Diens systeem,
gedurende de eerste jaren van zijn gou
vernementschap„er op in hakken,
heeft volgens den schrijver een machti
gen indruk by Atjehers achtergelaten;
dit is zijn conclusie, na acht maanden
uitsluitend onder en met Atjehers ge
leefd en verkeerd tc hebben; na zich
hun taal machtig te hebben gemaakt en
kennis te hebben genomen van hunne
verhalen en krijgszangen.
Geen genade voor wien zich verzet
oog om oog, tand om tand, predikt bij
de eenige manier om Atjeh ten
Ontevreden wenkte zij niet de hand
dat bedoel ik niet, signor Ricardo, ik bad
het gaarne, dat gij mijne onwetendheid
ter hulpe kwaamt, mijne onstuimigheid
beteugeidet, die de goede tante Lorenza
zoo vaak bedroeft. Maar het deed mijn
harte zeer, dat gij mij niet wildet bemin
nen, dat gij lachtet met mijne aanhanke
lijkheid en dat gij, als ik volhield, niet
tegenstaande uwen spof, mij beschimptet.
Hij legde haar de hand op het haar,
dat in blauwzwarte lokken oui het fijnbe
sneden hoofd golfde.
Theresa dat deed ik niet, hernam
hij ernstig en op eenigszins zachteren toon
beschimpt heb ik niet, maar beproefd,
om uwe jeugdige neiging voormij, die
onverdiend, maar niet geminacht is?op
den juisten weg te leiden.
De juiste weg? vroeg zij twijfelenden
hief de oogen vol verbazing tot hem op.
Mij dunkt steeds, dat een goed gevoel
slechts éen weg heelt. Neen, neen, sig-
nor Ricardo, daarin heb ik niet gedwaald
maar wel in het middel, toen ik beproe
ven wilde mij, in plaats van uwe spotten
de, ruwe eh wederstrevende toegenegen
heid, uw liefdevol bart te winnen. De
berisping deed mij geen leed, maar wel
de vergelijking met het Duitstvbe meisiej
met hare zachtmoedigheid 'en zedigheid,
met hare schoonheid en bevalligheid. Kan
ik het helpen, dat mijn huid niet blank
en mijn haar niet goudkleurig is ls
Dat is toeval, een zeer aangenaam toe
val, Theresa, zoolang gij de bijgeloovige
bijzaken er aflaat.
Zjj schudde het hoofd. Het helpt niets
of men met strijdt en dat is pok on-
noodig. Ik wil mij slechts gelukkig ge
voelen, omdat gij gekomen zrjt en niet
ondei zoeken, welke macht ons tot elban
der; voerde. En dan wil ik mij onder
werpen aan de boete, die mij is opgelegd
omdat ik door onrechtvaardige middelen
wildé dwingen, wat het lot vrijwillig zal
schikkeu.
Verbaasd en opmerkzaam keek hij haar
.aan en in hare openhartige trekken ver
toonde. zich een zichtbare verlegenheid.
Zg jéidde'hem naar dezelfde zitplaats op
het balkon, die zij „zelve eerst had inge
nomen en plaatste zich voor hem op een
laagv:bankje, .zoodat zijne blikken over
haar heen gingen en zij niet genoodzaakt
zou zijn, zijne oogen te ontmoeten.
Mijne biecht begint met een aanklacht
tegen zeide zij schuchter, weet gij, sig
nor/lticardo, lioe hard gij waart tegen, mij?
Neen, mgkleine Satanella, ik nam
mg sléchts voor, een weinig op te voe
den, als een verstandige oudere broeder.