li
pi
IE
al
Voorheen Thans.
fUSf&l
'0m&
lli
fpllft
tigen en bedeelden. Ziedaar een leelijke
wondepiek der huidige maatschappelijke
toestanden. Die plek te genezen, reuzen
arbeid, onbegonnen werk misschien, maar
toch te trachten dat reuzenwerk met moed
onder handen te nemen, moet het levens
doel, het streven zijn, van ieder, die door
maatschappelijken welstand en verstan
delijke ontwikkeling verre staan boven
ben, die, in nood verkeerende, geen mid
delen weten, noch een uitweg zien, om
uit dien nood te geraken. Of, zou het
wel mogelijk zijn, zichzelven volkomen ge
lukkig te gevoelen, als men bedenkt, hoe-
velen onzer medemenscheii daar kampen
met gebrek. En in welken tijd desjaars
wordt de meeste ellende geleden. Na
tuurlijk dan juist, wanneer deze bet minst
te weerstreven is, in bet barre jaargetijde.
Terwijl de een zich welbehagelijk op zijn
luierstoel voor een knappend vuur uit
strekt en met smaak zijn avondmaal ver-
orbert, zit daar de andere van koude
ineengekrompen met eene leege maag bij
een ledige haard. Zie. zulke contrasten
moesten niet kunnen bestaan. Ieder kan
niet evenveel hebben als zjjn buurman.
Zij, die deze leer verkondigen, dat alles
gelijk moet verdeeld wordenprediken
eene onmogelijkheid. Dat er evenwel door
de gunstelingen van vrouw Fortuna meer
moest gedaan worden om de minderge-
lukkigen het lot meer dragelijk te maken,
is zeker en het staat naar onze overtuiging
vast, dat de gierigheid van vele rijken, de
ontevredenheid van eene menigte behoef-
tigen opwekt en aankweekt. Neemt een
maal die ontevredenheid het karakter aan
van nijd en haat tegen al wat welgesteld
is, het zal niet twijfelachtig zijn, aan wie
de schuld zal kunnen gegeven worden.
Wel verre dus van algemeen geluk is
de mensch. Dat geluk algemeen bezit te
maken, zij het streven van allen die daar
toe een steentje kunnen bijdragen. Dan
eerst kan er wezenlijk van heil en zegen
sprake zijn, dan eerst kan men veronder
stellen, dat het »heil en zegen" oprecht
gemeend is, wanneer door daden getoond
wordt, dat het met de bevordering van
het heil der mensehheid ernst is.
Heil en zegenWerkzaam te zijn aan,
te leven voor de bevordering van het heil
der mensehheid, schoone taak. En wie
aan een zoo edel werk arbeidt, zou die
geen zegen hebben, zou daaraan de goe
de Hemelsche Vader, Wiens vrede op
aarde, in menschen een welbehagen nog
zoo pas ons in herrinnering gebracht is,
niet Zijne volle goedkeuring en tegelijk
daarmede Zijnen; zegen schenken
Wij twijfelen er geen oogenblik aan,
daarom delendenen omgord en dit jaar
aangevangen met het vaste voornemen
Heil aan te brengen
en Zegen te verwerven
Het was ongeveer twee uren 'smid
dags. Langzaam steunende op dikke
sloxken, wandelden twee oude lieden
over den Haarlemmerdijk in de richting
Dam. Het gemakkelijk plaveisel droeg
zeer bun goedkeuring weg, doch degroo
te drukte, de krioelende menschenmas
sa, de rinkelende bellen van de elkandei
kruissende trams maakten hem in de
war. Het was jaren' geleden dat beiden,
oud gedienden van ons kranig Indisch
legei, hun vaderstad hadden bezocht en
waarschijnlijk was hot de zucht die nog
eens weêr te zien vóór hun dood, die
hen had doen besluiten hun dorp in
Noord-Holland te verlaten en de gelegen
heid te baat le nemen, dat een goed-
koope boot voer, om Amsterdam nog
eens te bezoeken.
Wat was de stad veianderd! HetY,
vroeger zoo'n iiefelijken aanblik opleve
rende was verdwenen en bad slechts een
breeden stroom achtergelaten een reus
achtig station was aan den oever van
dien stroom verrezen en van uit dat
station, waarin de beide oudjes bijna ver
dwaalden en waaruit zij eindelijk, na
het onnoodig op- en afdwalen van vele
trappen, te voorschijn kwamen, zagen
zij het Damrak.
»Dach dat is het Damrak uiet!" riep
een hunner, „dal is ook al weg, dat was
immers een gracht". De andere keek
onderzoekend ïond en kwam tot de slot
som dat het gedeeltelijk gedempt was
geworden, doch herkennen deed bij het
evenmin als zijn medgezel, want dat
Victoria Hoteldat Bi]bel Hotel, dat
Meubelmagazijn van Hiilen, die groote
Katholieke Kerk links, die vele totaal
veranderde gevels, waren hen nieuw,
evenals de boom perken, de „kleintjes
en de steeds af- en aanrijdende trams.
En de korenbeurs, waar was die? Ook
al verdwenen
Slechts -ding was hetzelfde ge
bleven en wel de politiepost aan deOu-
debrug wezen daarop lachende zich her
innerende hoe oens op een avond
Doch stil, dat behoort tot de jeugd van
beiden en thans gelijken zij evenveel
meer op de wildzang van vroeger als
de "gehelmde politieagenten van thans
op de door petten gedekte dienaren van
Hermandad van voorheen, die toen in
het belang der openbare orde zoo krach
tig waren opgetreden.
De Dam werd bereikt nadat beiden
te vergeefsch hadden afgevraagd wat toch
het nut en de bestemming waren van
een houten gebouw, viak achter de Beurs
dat geheel beplakt was met aanlokkelijke
voorstellingen van al de Chautants van
Warmoesstraat en Ness ie genieten heer
lijkheden. Zij vroegen het daarom aan
eehige voorbijgangers, die antwoordden
hét niet te weten en maakten hieruit
op dat dit gebouw voor vele Amster
dammers een raadsel is en waarlijk zij
hadden het niet mis.
Daar was dan de Dam, daar stond het
Paleis van den Koning, ddar het Kom
maodantehuis, ddar was Zeemanshoop,
maar ook al weêr hier wat veranderin
gen Die winkels van Hajenius en Kat
tenburg, die Groote Club, die trammassa,
ja, van al wat onze oudstrijders zagen
maakten die nog het meeste indruk op
hen als getuigenissen van de enorme
uitbreiding die het verkoer in de laatste
20 jaien heeft ondergaan.
„Tramkaartje meneer"? riep een jon
gen die op een kruk voorthinkteSmit
de oudste van de twee.- kocht er een
paai*, bepaald van plan van het hem
nieuwö vervoermiddel eens ter dege ge
bruik te maken, alleen zag hij het voor
deel er niet van in kaartjes te koopen
10 cent wanneer men, naar hij ge
hoord bad, aan den conducteur maar
een dubbeltje te betalen had. De snel
heid evenwel waarmede de jongen met
den kruk zich verwijderd had,- bracht
hem op een boos vermoeden en tot de
overtuiging dat ten minste de Amster-
damsche straatjongen van thans volstrekt
niet verschilt van dien van voorheen.
„Aapïe meneer" liep een koetsier
tot Muller de jongste en deze werd ern
stig boos. „Wat? hij een oud gediende
die ettelijke duidelijk zichtbare expeditie
medailles op de borst droeg, een aap."
„Dat was te kras, wat dacht die kwa
jongen wei"? en veel moeite kostte het
den ruim zeventigjarige te beduiden dat
er van een huurrijtuig sprake was en
de veranderingen In Amsterdam hadden
teweeg g6bracbfc dat men vroeger de
apen alleen vond in Artis en thans
zoo'n beetje overal door de stad.
Hij wreekte zich door in den aap te
kruipen en zijn vrind er mede in te
trekken en nu ging ons tweetal naar het
Vondelpark, waar zij de Kiosk van vroe
ger ook al niet mochten terugvinden en
in de plaats daarvan een statig gebouw
uit ruime beurs gebouwd en keurig inge
richt.
Van Vondelpark naar Museum,
naar Fredevikspiein, naar't Aquarium
in de Plantage, voorbij Artisschouwburg,
Frascati en Parkschouwburg Daar Pa
nopticum.
Dat was een aardigheid Die beelden
groepen, die Oosterscbe dwaaltuin, dio
gruwelkamer wekten de bewondering op,
doch in zulk een mate dat beiden einde
lijk doodmoê te land kwamen in de
conSseurs afdeeling beneden, van waar
zij bemerkten dat de Amstelstraat niet
veel veranderd was. Alleen café Londres
was nieuw doch Judels en van Lier
waren hetzelfde gebleven en zij verdiep,
ten zich in berinneringen aan den goe
den ouden tijd toen zij naar Judels gin
gen met Toos en met*Ka voor „75 cents
in vertering."
De Munttoren liet inmiddels vijf sla
gen hooren. om uur ging de boot, en
er was nog zoovee! te zien, zoodat zij
besloten maar op te stappen.
Zij daalden de trappen af en stonden
op straat, doch waarschijnlijk door de
vermoeidheid vergisten zij zich in den
weg en sloegen rechts om in plaats van
links. Bij de brug gekomen die de Am
stelstraat met het Waterloopleiverbindt
begrepen zij echter hun vergissing want
immers, dat was de Amstei, en al hoe
wel thans overbrugd door heel wat an
ders dan de houten wipbrug bij vele
Amsterdammers nog wel bekend, het
water bleef toch het water en de di
amantslijperijen links waren niet veran
derd.
„Alleen die gracht"Hoe moeten
wij loopen „Jongen waar is de Boter
markt" zoo luidde de vraag aan een
klein manneke dat voorbij ging; de jon
gen keek vreemd op bij het hooi en van
die hem onbekende markt; hij kende de
Nieuwmarkt en de Appelen markt; maar
van de Botermaikt had hij nog nooit ge
hoord, hij liep dus maar door, denkende
dat die twee ouden hem beet wilden
hebben.
„Weet jij ook waar de Botermarkt is,
moeder" werd toen aan eeo stokoude
vrouw gevraagd
»Je loopt net mis mensch, draai je
precies om en loop rechtuit dan kom
„je op het Rembiandtplein zoo heet te
genwoordig de Botermarkt*"
„Rembrandtplein''Botermarkt dus
ook al weg, geen ijzer en lood, geen
kippen en duiven, geene kleine vogels
en witte muizen meer des Maandags,
hoe is het mogelijk?" De Amsterdam
mers hebben niets meer over voor bun
oude namen en herinneringen zeide Mul
Ier, doch Smit antwoordde niet, waar
schijnlijk bij den aanblik van het inmid
dels bereikte plein, waar het beeld des
grootsten schilders die Neerland ooit heeft
voortgebracht zoo vreedzaam prijkt' te
midden van het groen, en bij de gedach
te dat hoe groot de schatten ook zijn
door de botei aan Holland toegevoerd er
geen onsterfslijker naam is dan die van
Rem brandt.
De drukte op het plein was groot,
luidsprekende en gesticuleerende waren
eenige Heeren bezig op een aantal hui
zen te wijzen gelegen tusschen het café
Mast en de Bakkersteeg, een hunner
mat zelfs met een stok de lengte van
hei terrein om terug gekomen uit te roe
pen„63 Meter"
„Het is ongeloofelijsprak een ander
dat moet een tenêin geven van ruim
2000 vierkante meters."!
„Natuurlijk sprak een derde, een nog
jonge man van booge gestalte met vast
beraden uiterlijk en blonden knevel;"
met minder kunnen wij het niet doen,
al wat men in Amsterdam op kleine
schaal doet is niets waard alleen groote
groote zaken réusseeren en daarom moet
men alleen die doen en ca kleine laten
usten" en dit zeggende rookte hij bedaard
zijn sigaar net als of het reusachtig, door
hem geopperd en voor de hoofdzaak reeds
door hem uitgevoerd plan kinderspel
ware.
Onze oudjes waren inmiddels, nieuws
gierig als alle oude lieden naderbijgeko
men en wilden er meer van weten; een
daar met den rug tegén een muur leu
nend, werkman, die toch niets te doen
bad, was wel zoo goed hen ce woord te
woord te staan en nu vernamen zij het
volgende
Dat het gehoele terrein, tusschen Café
Mast en de Bakkersteeg, thans ingeno
men door 17 huizen, was aangekocht,
door een combinatie, die al die huizen
zou sloopen, om op bet daardoor ver
kregen terrein reusachtig Magazijn
van Manufacturen, levensmiddelen boeken
enz. enz. te stichten. In dat ééne ma
gazijn zou men alles kunnen koopen
wat de vaderlandsche en buitenlandscbe
industrie vermochten te scheppen, in dat
ééne magazijn, bediend door een perso
neel van eenige hónderden mannen en
vrouwen, zouden millioonen's jaars wor
den omgezet het zou een wereld in hot
klein worden, een tot nu toe in Amster
dam ongezien iets, dat nog bovendien
het groote voordeel zou aanbrengen van
voortaan in Holland te houden al het
geld dat nu voo; tdurend over de grenzen
gaat naar Parijs, omdat men daar, door
den inkoop op groote schaal, tegen la
gere prijzen verkoopen kan.
»En hoe moet dat gebouw dan hesten?
vroeg Muller, die het nieuwtje in zijn
geheel in zijn dorp wilde overbrengen
la Métropole" antwooidde de werk
man, trotsch op zijn kennis dezer drie
Fransche woorden.
„En wat moet dat alles wel kosten
met al die goederen die er in moeten"
„Oh man, millioenen
Smit haalde zijn tramkaartjes voel
den dag, het werd hem te bang, die
millioenen dansten hem voor de bogen
de tram kwam bellende nader, beiden
stapten er in en weinige uren later wa
ren zij weer behouden In hun dorp terug
Zij hadden Amsterdam weergezien,
wel niet het Amsterdam zooals zij dat
hadden gekend doch een verjongd Am
sterdam, dat de strijd met andere we
reldsteden had durven aanbindendat
niettegenstaande tegenwerking of onspoed
der tijden, pal bleef staan en voorwaarts
streefde en niet zou rusten vóór dat
door aanbreng en verbetering, vergroo
ting en verfraaiing de vreemdeling in
massa naar Acnstels boorden zou wor
den gelokt.
Zij hadden het begrepen, hoe ijzeren
wilskracht, hoe verpletterende energie
er noodig waren om de groote dingen
lot stand te brengen waarover zij hadden
gehoord en zij bes:eiten, dat alleen een
taaie volharding en verbazende werk
kracht in staat waren om (tegenwoordig
iets te wrochten.
Zij hadden Amsterdam Diet terugge
vonden met de Amsterdammers van voor
heen, doch waren volkomen tevreden met
die van thans.
AFSCHEID.
HoortKlokketonen galmen door den
{winternacht
Eentonig, plechtigstille doodsgezangen
Voor stervend jaar, eens juichend vol
(verlangen
Als nieuw begroet en nu ter eeuwge
{rust gebracht.
Wij weenen niet daar is geen tijd.tot
(nutloos klagen
Den doode een woord van dank een af
scheidsgroet
D'ontslaapnen eischen nietsmaar wie
(daar leven, moet,
Behooien onze kracht, de hand aan
(werk geslagen!
Zoo kort is leven en zoo eindloos lang
(de baan
Die voert naar licht; nog schreit om
(mededoogon
Misdeelde menscbenkinden uit der
(dieren oogen
Ziet roerender dan ooit, ons hulploos lij-
(den aan.
wonderschoone aard' godongaaf van
leven
Waarom voor enklen slechts In diepten
(van ellend
Woont ovérgroote deel dat nimmer
(heeft gekend
Uw stralend licht. Wat hebben zij mis
(dreven
Wie kan nog rusten die dat stomme leed
(verstaat?
Op, uit der zelfzucht slaap, wij willen
(medestrijden
Recht koopeud op geluk om worst-
(lend te bevrijden
Wat leeft en noodloos lijdt Dan rijst
(de dageraad.