h
No. 599.
Woensdag 13 April 1892.
8(' Jaarg,
Hl
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zee u wsc h - V I a a n d e re n.
F. DIELEMAN,
AXEL.
Uit de Pers.
2 FEUILLETON.
COURANT.
Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag:- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
per 3 Maanden
50 centfranco per post 60 cent
voor B k l g i 80 cent. Afzonderl. numm. 5 ct.
DRUKKER - UITGEVER
Ad ver ten tien van 1 tot 4 regels 25 cent;
voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden
naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3 2 maal.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren.
Burgemeester en Wethouders van Axel
maken bekend, dat het ontwerp tot wij
ziging van den ligger der wegen en voet
paden in deze gemeente door Gedeputeer
de Staten van Zeeland ingevolge art. 27
6 juncto, art. 20 van het Reglement
op de wegen en voetpaden naar aanlei
ding van een bezwaarschrift gewijzigd is
vastgesteld en gedurende veertien werk
dagen vooreen ieder ter inzage is gelegd
ten gemeentehuize.
Tevens herinneren zij belanghebbenden,
voor zooveel noodig, aan art. 23 van dat
Reglement.
En is hiervan afkondiging geschied
waar het behoort, den 11 April 1892-
Burgemeester en Wethouders voornoemd
D. J. OGGEL, Burgemeester
J. A. VAN VESSEM, fd. Secretaris.
Het Haagsche Krankzinnigengesticht.
Aan de in ons vorig nummer genoem
de bijdrage ontleenen we nog het v olgen
de:
Eenige werklieden, die tijdens de ver
bouwing, zich aan of in het gesticht be
vonden, hebben mevr. Stuten gewichtige
mededeelingen verstrekt.
Onder meer verklareu zij
Dat de koffie en theedoor de werk
lieden geproefdniets was dan gootwa-
ter.
Dat het eten slecht was en dikwijls
aangebrand en smakeloos bereid.
Dat een patiënt, König genaamd, steeds
Novelle van
W. II A IT F F.
Uit het Hoogduitsch.
Nog kon hij zijn gelaat niet zien; maar
de gestalte, de bewegingen van den jongen
man kwamen hem bekend voor. De vor
stin mengde hare dochter in het gesprek.
Vriendelijk keek deze op en ze scheen iets
geestigs te antwoorden, want de moeder
lachte de jonge man keerde zich om, en
hemelgraal Zronievskyriep de
vreemdeling zoo luid, zoo angstig, dat de
gezant aan zijn zijde hevig schrikte en
zijne gemalin haren gast krampachtig bij
de hand greep en naast zich op zijn stoel
nederzonk.
Om 's hemels wil, wat voor schandaal
maakt ge riep de vertoornde dame uit.
Alle menschen kijken naar ons. Wie roept
er nu zoo luid Het is maar goed, dat men
daar beneden juist zoo hard gespeeld heeft,
anders had iedereen uw „Zronievsky" kun
nen hooren. Wat moet ge dan van den
graat hebben Ge weet toch, dat wij de
kennismaking met hem vermijden
Daar weet ik niets van, hernam de
Vieemde. Hoe kan ik ook weten, vvien
Se kent en wion niet, daar ik eerst sedert
due uren hier ben? Waarom vermijdt ge de
dag en nacht in een cel zat en dat hok
om de 14 dagen door een patiënt werd
uitgemest.
Dat de heerT., wijnkooper, patiëntie
klasse, aanhoudend in de cel zat en dik
wijls om drinken vroegwaarop de op
passor dar riep dat hij geen drinken
kreeg en hij maar naar de verd nis
moest loopen. Een der werkliedenv.
d. B., die het niet langer kon aanboo-
renis toen eenmaal op een ladder ge
klommen om bem drinken te geven. De
ze patiënt werd door de oppassers steeds
vreeselijk mishandeld.
Dat een oude vrouw, Lens genaamd
voortdurend in een cel zat, en als baar
eten was gebrachthaar werd toege
voegd „Zoo vuile smeerlap, heb je ge
vreten", en zij dan doorgaans nog een
klap in het aangezicht kreeg.
De oppassers H. en D., die het Haag
sche gesticht ontloopen zijn, „omdat het
hun onmogelijk wasde patiënten te
mishandelen," verklaarden „dat zij met
dikke knuppels gewapend bij de patiën
ten zatenzoodat dezen bibberende en
rillende zaten te eten.
Ook heeft een dezer oppassers staal
tjes verteld van een opzichterdie 's a
vords om negen uur de ronde moest
doen en als hij (die opzichter) bij de
vrouwenafdeeling kwamdan moest hij
(oppasser) met de lantaarn even wach'
ten. De oppasser was nieuwsgierig en
heeft den opzichter bespied en zaken ge
zien die men moeilijk kan beschrijven.
Men moet dus H. en D. ter verant
woording roepen dan hoort men meer.
Dat er een patiënt was die geduren
kennismaking met hem
Wel, zijne verhouding tot onze regeering
kan u niet onbekend zijn, sprak de gezant.
Hij is verbannen en ik vind het zeer on
aangenaam, dat hij juist en altijd slechts
hier wil zijn. Hij heeft zich onbeschaamd
aan het hof laten voorstellen, en daarom
zie ik hem telkens. En toch eischen de
omstandigheden, dat ik doe, alsof ik hem
niet ken. Bovendien heb ik al last ge
noeg met dit noodlottig menseb. Van
hooger hand wil men weten, waarvan hij
leelt en wel zoo schitterend leeft, daar toch
zijne goederen verbeurd verklaard zijn en
ik kan dit geheim niet ontsluieren. Kent
gjj hem baron
De vreemdeling had deze woorden slechts
half gehoord. Onafgebroken keek hjj naai
de vorstelijke loge, hij zag hoe Zronievs
ky met de vorstin en met de andere dames
sprak, hoe zijn vurig oog af en toe op
Sophie rustte en hoe zij begeerig deze
blikken opving en teruggat. Het gordijn
werd opgetrokken de graaf trad achteruit
en verliet de loge Leporello hief zijne
klachten aan.
Kent gij hem baron? fluisteide de ge
zant. Weet gij iets naders omtrent zijne
omstandigheden
Ik heb met hem onder de Poolsche
lanciers gediend.
Is bet waar, heelt hij in het Fransch»
leger gediend zaagt ge elkander dikwijls?
Kent ge zijne geldelijke omstandigheden
de een aantal jaren met het dwangbuis
in een cel had gezeten en dikwijls baar
hoofd door de klep van de cel stak, uit
roepende „Och ziekenmoeder, laat mij
er eens uitik zal heel stil zijn ik zal
niets doen De ziekenmoeder vroeg
toen eenmaal aan den directeur Krab
of zij er haar eens uit mocht laten, want
dat de vrouw geheel krom groeide, waar
op de directeur zeide„Ais jij maar
niet krom groeit," en heen ging.
Dat de ziekenmoeder haar eenmaal
voor eenige oogenblikben uit de cel liet
gaan, maar daar zij door het dwangbuis
haar handen niet vrij hadde ongeluk
kige haar behoefte op den grond deed
waarop zij door de oppasseres, genaamd
Geert, van den een en hoek van de plaats
naar den anderen geschopt er. geslagen
werd.
Dat, als er door de familie van de pa-
tienten taartjes of ander lekkers werd
gestuurd de oppasseressen dit afnamen,
zeggendeWij zullen het voor u bewa
ren, en de ongelukkigen ,er niets meer
van zagen.
Dat als de patiënten gebonden waren,
zij onder bet eten niet eenmaal los wer
den gemaakt of geholpen, zoodat zij hun
eten met den mond moesten opnemen
en den tinnen kroes tusschen de tanden
nemen en op die wijze moesten drinken.
Mej. K. geb. G., die een gelijk lot als
mevrouw Stuten had ondergaanver
klaart, dat de behandeling der verpleeg
sters in het Haagsche Krankzinnigenge
sticht in een woord ruw was. „Het bij
de haren sleepen naar de cel" aldus
zegt mej. K. „behoort niet tot de
zeldzaamheden scheldenstompen en
Ik zag hem slechts in dienst, hernam
de vreemde. Ik weet niets van hem, dan
dat hij een dapper soldaat en een zeer
ervaren officier is. D# gezant zweeg het
zij omdat hij hemgelooide, of omdat hij te
voorzichtig was, om zijn gast door verdere
vragen te doen denken, dat hij hem mis
trouwde. Ook de vreemdeling toonde geen
lust, om het gesprek verder voort te zetten.
Hij scheen al zijn aandacht aan de opera
te wijden, en toch hielden zijue gedachten
zich met geheel iets anders bezig. Zoo
heeft het noodlot u °indelijk hierheen ge
dreven, zeide hij bij zichzelven. Arme
Zronievsky Als knaap wildet gij Kos
ciusko helpen en uw vaderland bevrijden.
Vrijheid en Kosciusko zijn vergeten en ver
dwenen. Als jongeling waart gjj in geest
verrukking voor den roem der wapenen,
voor de eer van den adelaar dien gij
volgdet, Men heeft ze verslagen. Lang
bewaardet gij uw hart voor de liefde, als
man vindt ze u eindelijk en zie de
geliefde staat zoo vreeselijk hoog, dat ge
haar vergeten moet of ten onder gaan
Het lot van zijn vriend, want dat was
graaf Zronievsky hem geweest, stemde den
vreemde ernstig en droevig hij geraakte
in dien toestand, waarin men de wereld
en al wat daarin is vergeet, en, toen het
eerste bedrijf der opera was afgespeeld
moest de gezant hem meer dan ééne vraag
doen, eer hij opgewekt was uit zijne ge
peinzen, die niet eens verstoord wareu
slaan ook knijpen waren geliefkoosde
tuchtmiddelen, óók van de opzichteres."
B. Van G. uit Den Haag verstrekt
aan mevr. Stuten de volgende verklaring
dat zij, gedurende den tijd, dat zij in het
krankzinnigengesticht te 's-Gravenhage
is geweestop een gruwelijke en slech
te manier behandeld en verwaarloosd is.
De verwaarioozing bestaat hierin, dat van
mijne beide voeten de teenen zijn afge
vroren en het bovendien, tot drie weken
voor ik er uitging, stil gehouden en mij
ten strengste verboden is er over te spre
ken tegen mijn familie. Niet alleen, dat
ik daar erg aan geleden hebmaar nog
meer aan de mishandeling, die ik er een
halfjaar ondervonden heb.
Het eten en drinken en de verdere
verzorging was ei in een woord slecht,
zoodat ik na drie maanden er in geweest
te zijn en noch moeder of vader gezien
te hebben geheel uitgehongerd en ver
magerd was, zoodat mijne ouders genood
zaakt waren mij met allerlei versterken
de middelen te voeden.
Mej. A. S.... gehuwd met L. A. B...
ziekenmoeder van 1881 tot 1884 ver
klaart
Dat op de zoogenaamde vuile zaal de
koude douches op de patiënten werden
toegepastdat de ongelukkigen gilden
van smart en pijn en dat de opzichteres
Mej. Kerlen dit deed op een wijzedat
liet bloed hun langs den rug liep. Des
avonds voor het naar bed gaan werd het
vuile en natte ondergoed opgespeld en
werden de patiënten met een zweep van
riet naar bed geslagen.
Dat P6nruaal een patient een stukje
vleesch had verstopt in het vuil en de
door het applaudisseeren van het parterre.
De hertogin heeft naar u gevraagd, zei
de gezant, Zij meent uwe familie te ken
nen. Kom, doe dien ernst/ die zwaannoe
digheid van uw voorhoofd wijken I Ik zal
u in de loge brengen en u voorstellen.
De vreemdeling kleurde; zijn hart klopte,
hij wist zelf niet waarom eerst toen hij
met den gezant de gang doorging, toen
hij de vorstelijke loge naderde, toen ge
voelde hij dat het vreugde was, die zijn
hart sneller deed klopoen. vreugde die hij
gevoelde, nu hij het liefelijke wezen na
derde, wier stille liefde bem zoo aantrok.
II.
De hertogin ontving den vreemde met
bizondere welwillendheid. Zij zelve stelde
hem aan prinses Sophie voor en de naam
Latrun scheen in de ooi en van het schoone
kind hekend te klinken. Een vluchtige
blos kleurde bare wangen en ze zeide,
dat zij meende gehoord te hebben, dat hij
vroeger in het Fransche leger diende. Het
stond bij den baron vast, dat niemand an
ders dan Zroniewski dit gezegd kon heb
ben. Hij kreeg hieromtrent des te meer
zekerheid toen haar oog met zekeie deel
neming op hem rijstte, als op een be
kende, toen het bleek, dat zij gaarne het
woord tot hem richtte.
Wor<li vervolgd.)