No. 595.
Woensdag 25 Maart 1892.
7e Jaar^
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch -V laanderen.
F. DIELEMAN,
AXEL.
Uit de Pers.
COUIIVT.
Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag'- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
per B Maanden
50 cent; franco per post 60 cent;
voor België 80 cent. Afzonderl. numin. 5 ct.
DRUKKER - UITGEVER
Advertentiën van 1 tot 4 regels 25 oent;
voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden
naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterljjk
tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren.
Onder bet opschrift „Het Perpetuum
mobile des Duivels," bevat de Amet. D.
v. N. het volgende
Zoo werd verleden iaar bij de be
handeling der Legerwet, wij meener. door
mr. Keuchenius, het militarisme genoemd.
Helaas geldt dit niet alleen voor de groote
staten, maar draagt ook het militarisme
in het kleine Nederland het karakter
eener schijnbaar eeuwigdurende bewe
ging ten verderve. Daartegen kan dus
niet genoeg worden gewaarschuwd en
geprotesteerd, temeer daar het volk, van
kiesrecht verstoken, den dollen wedloop
niet kan breidelen, hoewel het er juist
in de eerste plaats, ja bijna uitsluitend,
de dupe van is. Wij staan nu bij het
wetsvoorstel-Seyffardt, opnieuw voor een
stap, waarvan de beteekenis en het ge
vaar naar onze meening lang niet genoeg
worden ingezien, vooral daai dit wets
voorstel na de intrekking der aanvanke
lijk meer omvangrijke ontwerpen in
veler oog een vrij onschuldig karakter
heeft bekomen.
Dat dit geenszins het geval is wen-
schen wij met een kort woord uiteen te
zetten waartoe 'net noodig is, vooraf het
gebeurde in vorige jaren kortelijk te
memorieeren, zoodat de aandachtige le
zer daardoor dan tevens in de gelegen
heid is na te gaan, hoe bet militarisme
bij ons langzaam, haast geniepig, maar
zeker en onafgebroken bezig is zijn ei-
schen uit te zetten.
Een ieder weet, dat volgens onze tegen
woordige militiewet. de diensttijd bij de
militie te land 5 en bij de militie ter zee
4 jaar duurt.
Art. 6 der militiewet geeft echter de gele
genheid om bij wet, jaarlijks te vernieu
wen, de ingelijfden tot langeren te dienst
verplichten mits zoodanige maatregel kun
ne worden gerechtvaardigd door oorlog of
andere buitengewone omstandigheden
Tot voor eenige jaren werd van deze
bevoegdheid slechts in zeer buitengewone
omstandigheden gebruik gemaakt, naarwij
meenen, slechts 2 maal, eens in 1859 en
andermaal in 1870, toen men als buiten
gewone omstandigheden kon aanmerken, in
1859 den Italiaanschen, in 1870 den
Fransch Duitschen oorlog.
Sinds eenige jaren echter zijn de mi
litaristen begonnen de woorden buiten
gewone omstandighedendie lastige voor
waarde voor dienstverlenging, langzamer
hand te kneden naar hun welgevallen.
Eerst vroeg de regeering 3 jaar achter
elkaar verlenging van diensttijd voor
één lichting land- en een lichting zeemi
litie. Als „buitengewone omstandigheid"
kon toen nog met eenigen schijn van
grond worden gewezen op de verwikke
lingen in het Oosten en de onrnstige hou
ding der groote mogendheden.
Aanvankelijk bestond er alle hoop, dat
de regeering nu tenminste met dien zes
jarigen diensttijd tevreden zou zijn im
mers in 1889 verzekerde zij nog zeer
troostvol verder dan het verlengen van den
diensttijd van één lichting meent de regeering
niet te mogen gaanomdat de omstandigheden
niet aanwezig zijn om nog een tweede lichting
onder de wapenen te houden."
Slechts bij een meer dreigenden toestand
verklaarde de regeering in de Memo
rie van Antwoord zou zij vrijheid ge
vonden hebben, om ook nog een zevende
lichting in dienst te houden.
Zoo luidde bet in 1889 nog tamelijk
bescheiden, Maar reeds in 1890 komt
dezelfde regeering met het leukste ge
zicht van de wereld vragen, om toch
ook de zevende lichting in dienst te mo
gen houden 1 Was dan in dat ééne
jaar de toestand dreigender geworden
Volstrekt nietintegendeeleen ieder
kon juist opmerken, dat in die dagen
de volksstemming zoowel in Frankrijk als
in Duitschland vredelievender was dan
vroeger. De regeering moest dit zelf er
kennen en schreef dén ook in de stuk
ken dat „de algemeene toestand in Eu
ropa den laatsten tijd iets vredelievender
was gewordenMen zou dus zeggen dat
de toestand eer minder dan meer buiten
gewoon was dan het vorig jaar en dat
de regeering derhalve aan één lichting
meer dan genoeg moest hebben Maar
neen, het militarisme is buitengewoon
vindingrijk de toestand was wel vre
delievender, maar zei de Minister
„snel opkomende politieke verwikelingen kun
nen daarin onverwachte veranderingen brew
gen!!" En door deze waarheid als een
koe kréég de minister in 1830 de vurig
begeerde twee lichtingen meer, die vervol
gensook in 1891 werden toegestaan zonder
dat de minister zelts van buitengewone
omstandigheden van internationalen aard
behoefde te reppen waardoor nu niet
alleen dienstverzwaring voor nog een lich
ting meer werd veroorzaakt, maar einde
lijk ook een nieuwe blijvende organisa
tie noodig werd met vermeerdering van
personeel en kosten. Alleen de heeren
Van Houten en Van Vlijmen
protesteerdenwaarbij vooral de laatste
ware woorden spraktoen hij het mili
taristisch drijven der regeering kortweg
noemde een „politiek van misleiding",
Koning Lodewijk XI van Frankrijk waar
dig. Het was wel scherp maar niet te
veel gezegd van een taktiek, die in wei
nige jaren tijds er in geslaagd was ruim
20,000 man meer te krijgen met al de
daaraan verbonden lasten en kosten en
24
den, de keizersnede te doen, etc. en dat alles op patiënten. De ope
raties evenwel werden niet verricht, omdat zij voor de patiënten on
misbaar noodzakelijk waren, maar alleen tot onderwijs voor de stu
denten. Zag men geen kans, zekeren patient van het quasi noodza
kelijke eener operatie te overtuigen en zijne toestemming te verkrip
(ren, dan werd een predikant geroepen, wien dan diets gemaakt werd
dat de een of andere operatie het eenige middel was, om den patient
te redden. Deze richt zich dan tot den zieke en tracht hem van de
noodzakelijkheid te overtuigen. Ook onze Elsworth had dagelijks ge
legenheid, chirurgische kennis op te doen, tot hij eindelijk zelf prac-
tisch optredend, van elk ziektegeval verslag geven, en den voortgang
der ziekte obs-erveeren moest. Reeds bij zijn eersteu gang door de
ziekenzalen bracht zeker dr. Wilson hem aan het ziekbed eener
vrouw, die kennelijk nog slechts kort zou leven. Op deze nu wil hy
als chef der chirurgische-afdeeling onze Elsworth een groote opera
tie toonen ofschoon hij niet de geringste verwachting had haar
daardoor te zullen redden hij wilde zijne leerlingen slechts iets bi
zonders toonen.
In zulke gevallen zijn de ziekenverpleegsters wel onderricht om
den patiënten te doen gelooven, dat de operatie noodzakelijk is. Aan
de orde was de operatie eener »buiksnede." De zaak is onverant
woordelijk, zoo dacht Elsworth bij zich zeiven, ofschoon hij het nau
welijks'waagt zijne gedachten daaromtrent op de een of andere wij
ze te uiten. Hij wist toch reeds, dat hij zich in St. Bernhard te
gen dergelijke dingen moest harden.
Na de operatie volbracht te hebben, ging men verder. Die vrouw
daar", zeide Wilson ziet scheel. Zij werd wegens het breken van
een arm hier binnen gebracht; zij zal echter na eenige overtuigende
woorden wel over te halen zijnom een operatie aan het oog die
ik altijd zoo gaarne doe, toe te staan. Trouwens, in de andere zaal
lief een vrouw op strerven, die een prachtige ontsteking der gezichts
zenuw heeft, zij zucht wel een weinig, als zij gestoord wordtmaar
ik laat.haar vóór de operatie een glas wijn geven en dat heeft ze
gaarne.
Vervolgens de zaal voor mannelijke patiënten binnen getreden
zijnde, maakte dr. Wilson zijn leerling opmerkzaam op een mandie
lag te sterven. Hij kan nauwelijks tot morgen leven, maak daarom
van de gelegenheid gebruik, en onderzoek hem met uw gehoorbuis
21
doet hooren, klaagt de vivisectie als onzedelijk aan. Ons mensche
lijk en zedelijk gevoel moet er tegen opkomen, wanneer wij die gru
welen zien, en de vivisectie als onzedelijk veroordeelen.
Ja, zij kan niet anders dan verhardend en demoraliseerend op het
hart des menschen werken, kan niets anders dan zijn zedelijk gevoel
verstompen, tot eindelijk elke vonk van barmhartigheid en medelij
den uitgebluscht is. De proeven op levende dieren met schandelijke
wreedheid uitgevoerdleeren ons, hoe de vivisectoren hun mensche-
lijk gevoel en geweten ten eenenmale tot zwijgen hebben gebracht.
En is het wonderdat bij de meesten hunner de inwendige stem
des gewetens en des harten, alsmede het bewustzijn hunner verplich
tingen jegens de gefolterde dieren, van lieverlede geheel insluimert,
en door den brandenden dorst, om zich een wetenschappelijken naam
te verwerven, eindelijk geheel verstikt?
Uit dit een en ander volgt dus, dat de vivisectie van zedelijk stand
punt, daargelaten of zij nut aanbrengt of niet, beslist te veroordee
len is en als zoodanig, gelijk elk ander kwaad behoort bestreden te
worden. Gesteld echter voor een oogenblik, dat zij werkeljjk veel
zeer veel nut aanbracht wat intusschen door vele groote geleer
den wordt ontkend ook dan nog ware zij op dezelfde zedelijke
gronden te verwerpen. Immers iets, dat gebleken is zedelijk slecht
en ongeoorloofd te zijn mag nimmer noodzakelijk worden geacht.
Het nuttigheidsbeginsel kan en mag toch niet tot verontschuldiging
dienen voor schandelijke daden, het doel wordt toch door de mid
delen niet gerechtvaardigd. Waar ware anders de grens van het ge
oorloofde Op het standpunt der vivisectoren evenwel schijnt elk
middel geoorloofd, zoo het slechts nut kan aanbrengen en zoo zocht
men het middel, het martelen van levende dieren door het
voorgewend doel ten nutte der lijdende menschheid te rechtvaardi-
gen.
Ware de vivisectie werkelijk om haar gefingeerd nut te'veront
schuldigen, dan heeft ook alle ndere daad, zoo zij slechts nut kan
aanbrengen, evenzeer op verontschuldiging aanspraak. Dan was ook
zedelijk geoorloofd, dat zeker be ro und schilder, de uitwerkselen wil
lende bestudeeren van een gewe1 ddadigen dood, een negerslaaf deed
onthoofden, en dat een kunslena.r. die wegens zijn groot talent bij
de kerk in hooge gunst stond, eu ongelukkigen jongeling liet krui
sigen, ten einde een geschikt model te verkrijgen voor een altaar-