~TiYmTr~kt7
No. 570.
Vrijdag 1 Januari 1892.
7e Jaarg.
Op een valseh spoor.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuw sch-Vlaanderen.
F. DIELEMAN,
AXEL.
Voorwaarts, altijd voorwaarts.
3 E E I) I L L E T S.
M. LI LIE.
AXELSCHE
01II1ANT.
Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
per 3 Maanden
50 centfranco per post 60 cent
voor België 80 cent. Afzonderl. numm. 5 ct.
DRUKKER - UITGEVER
Advertentiën van 1 tot 4 regels 25 cent
voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden
naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlpk
tot Dinsdag* en Vrijdagnamiddag TWEE uren.
Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel.
Burgemeester en Wethouders van
Rulst, maken bekend
dat eiken Maandag op de Weekmarkt
te Hulst plaats en gelegenheid is tot het
aanvoeren van vee, ter verkoop bestemd,
op het marktplein waarvan geen staan-
of marktgeld zal geheven worden.
dat te beginnen met 1 Januari 1892
voor den aanvoer van rundvee ter ver
koop op de Maandag weekmarkt, na af
loop van elk kwartaal de volgende vier
premiën zullen worden uitbetaald.
25.— aan hem, die het meeste rund
vee, doch minstens 75 stukster
verkoop zal hebben aangevoerd.
18.75 aan hemdie vervolgens het
meeste rundvee, doch minstens
55 stuks ter verkoop zal hebben
aangevoerd.
12.50 aan hemdie vervolgens het
meeste rundvee, doch minstens
40 stuks ter verkoop zal hebben
aangevoerd.
6.25 aan hemdie vervolgens het
meeste rundvee, doch minstens
20 stuks ter verkoop zal hebben
De opneming van het aangevoerde
rundvee zal iederen Maandag voormiddag
om 11 Va uur geschieden.
Bij gelijken aanvoer of getal, zal het
lot beslissen.
Alle geschillen hieromtrent zullen door
het gemeentebestuur worden beslist.
Hulst, den 14 December 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Ls VAN WAESBERGHE-JANSSENS,
Burgemeester.
J. F. ROTTIER, Secretaris.
Weêr heeft zich eene Dieu we jaarkring
bij hare voorgangsters gevoegd, weêr rie
pen tie tonen der torenklok heden nacht
ons een laatste groet van een vervlogen
jaar toe. De jaren rollen onafgebroken
in den tijdstroom voort en ieder jaar
gelijkt een voorgaand. 1891 geleek 1890
en 1892 zal naar alle waarschijnlijkheid
in menig opzicht met 1891 overeenkomen.
Heeft het vervlogen jaar ons datgene
gebracht, wat wij er bij den aanvang van
wachtten Neen menigwerf zijn velen
dit jaar in hunne verwachtingen teleur
teld en zal 1892 ons datgene bren
gen, waarmede wij ons thans op den
eersten dag dezes jaars vleien? Stellig
niet. En toch gaat de mensch blijmoedig
de toekomst in, hoewel hij bijna over
tuigd is, dat ook dit jaar hem weêr zal
teleurstellen. Vanwaar dit verschijnsel?
Is 't niet de hoop, die leven doet Is
niet een leven zonder idealen erger dan
de dood Wilt gij u overtuigeu dat een
mensch heel zijn leven door in hope
zalig is, dat het de hoop is, die ons 1892
met moed doet binnentreden Het kind
reeds hoopt. Zie hoe reeds het kind zich
naar de toekomst uitstrekt, hoe 't hun
kert naar den tijd, waarop het groot zal
wezen en met de groote menschen meê
zal doen. Zie hoe de jongeling smacht
naar 't oogenblik, waarop hij als man,
zelfstandig op zal treden in de maatschap
pij om hier eene dwaling te bestrijden
en daar een misbruik uit te roeien.
Merk op hoe de man, zoodra het eene
luchtkasteel, dat hij zich bouwde is in
eengezonken, niet rust, eer hij in de
plaats daarvau een ander heeft opge
UIT HET HoOGDUITSCH VAN
Hier moest hij door het veuster gekro
pen zijn in den stalvanwaar hij echter
onverrichter zake moest terugkeeren. Vol
gens Jensen's verhaal had deze zich, zoo
dra hij leven hoordenaar den stal be
geven, door het venster gezien en niets
gehoord, behalve drie kwartier later, juist
oin een uurden valeen weinig links
van het stal venster. In dien tusschentijd
was naar alle waarschijnlijkheid de dief
stal gepleegd. Waar kon de misdadiger
in huis gekomen zijn
Met deze overpeinzingen en vragen was
Carlsen ernstig bezig, toen een oude man
hem een vriendelijk„goeden morgen
schout." wenschte. De man wilde voor
bijgaan doch Carlsen had zich omgekeerd
en herkende den nachtwacht.
„He goeden morgen Mertens nep
Carlsen hem toe, „Goed gezond, naar ik
zie. Aan u mag iedereen een voorbeeld
nemen. Reeds zoo vroeg op na een door
waakten nacht."
„Maar niemand doet het u toch na,"
zeide de nachtwacht kuipoogend.
Hoe meent ge dat, man
„Nu, die tot na twaalven ücht op zij
ne kamer heeftdan tot 's morgens op
het feest blijft, en dan weer zoo bijtijds
op is als u
„Zoo hernam Carlsen, die zich bij de
raededeelingdat Mertens licht op zjjne
kamer gezien had over Buil heenhoog
om zjjne ontroering te verbergen, „dus
dringt uw blik zelfs door gesloten lui
ken zeide hij schertsend.
„Neen, dat gaat boven mijne krachten,
schout," antwoordde Mertens, „Maar na
half een kwam ik juist voorbij uw huis,
en toen vielen er een paar lichtstralen
uit uwe kamer op straat. Ja, men hoorde
zelfs geld rammelen."
„Hoor eensvadertje zeide Carlsen
ernstig, „ge doet me een genoegen als ge
dat voor u houdt. Ik houd er niet van,
dat er over mijn doen en laten gespro
ken wordt. Als ik van nacht geld geteld
heb, zoo had dat zijne ledenik moest
van morgen vioeg naar de marktmaar
de handelaar heeft me laten afzeggen.
Dus, mondje toe, vadertje ge kent Tom
Carlsen."
De mannen sehudden elkaar de hand en
Mertens ging zijns weegs.
„Dat stemt goed overeen," zeide Carlsen
in zichzelven. „Na twaalven was de ke
rel in den staltoen weer er uit en na
half een reeds in het bezit vau den roof.
trokken. En, hoewel vele jaren ons bit
ter, bitter hebben teleurgesteld, is daarom
de hoop op eene betere toekomst een
ijdele hersenschim? Neen. Zij is ge
grond in de werkelijkheid, zij steunt op
vasten grond. Zetten wij den voet op
verschillende terreinen van natuur, ge
schiedenis en samenleving en vestigen
wij bet oog op allerlei tafereelen uit de
ontwikkelingsgeschiedenis van ons ge
slacht, dan zeggen wij aan het eind van
onzen tocht uit volle overtuigingde
wereld gaat vooruit. Waartoe voorbeel
den aan te halen, om daaruit te bewijzen
dat die vooruitgang algemeen is. Het
licht der vooruitgang en beschaving ver
spreidt zich overal. Wel straalt ons dat
licht altijd niet van alle kanten even
helder tegen. Wel kan door een kleine
oorzaak binnen betrekkelijk korten tij'!
ons het gebulder en geknetter der mi
trailleuse in het oor klinken. Wel kan
over eenigen tyil van doorweekte slag
velden, waar jongelingen in den bloei der
jaren, mannen in de kracht van 't leven
vielen, ons een akelige lijklucht tegen-
walmen. Wel kunnen eer 1892 ten einde
is, twee of meer beschaafde volken van
Europa het bewijs leveren, dat die hoog
geroemde beschaving en vooruitgang niet
don minsten waarborg schenken tegen
roofzucht, bloeddorst en geweld. Wel
getuigen de jammerklachten van duizen
den werklieden van de onevenredigheid
van hun verdiensten en behoeften, wel
hoort men hunne schrille oproerkreten,
dis men met geweld kan smoren, maar
waarvan de oorzaak daarmee nog niet is
weggenomen. Ach. wie weet dit alles
niet en heeft het niet zichzelven hon-
deidmaal gezegd Wie voelt niet de
Wat heeft hem tot één uur in huis op
gehouden Misschien kon hij de sloten
niet zoo snel sluiten als openen En
hoe kwam bij in huis Met deze woor
den was Carlsen eenige stappen verder
rechts gegaan in de lichting welke de
nachtwacht had ingeslagen. Hij bekeek
van uit het midden der straat de zeer
hooge achtermuren van zjjn huis en de
naburige gebouwen, Twee manshoogten
juist boven hem was een open venster,
dat toegang gaf tot den hooizolder. Dat
een mensch zonder ladder daar kon bin
nenkomen, was onu.ogelijk. „Daar zal de
kerel zich bij zijn vertrek hebben laten
afzakken," bromde Carlsen. Hij ging dicht
naar den muur. Juist onder het venster
was, vermoedelijk omdat daar het hooi
voor den hooizolder gebracht werdeen
kleine plek gras. Hij onderzocht het zorg
vuldig. Duidelgk vertoonde zich het af
druksel van twee hieler. „En hierriep
hg opgewonden uit, teiwijl hij zieh naar
een schitterend voorwerp in het gras buk
te. Het was een zijner zeldzame zilveren
munten, die hij opraapte. „Zie zoo," zei
hij, „nu weten we waar de dief in- en
uitgegaan is." Het voetspoor in het gras
was echter het eenigedat hij kou ont
dekken.
Aan de overzijde van den weg zag hij
weer twee voetsporen, in de richting van
de met vruchtboomen begroeide weide.
Slechts een huis van het dorpafgezon-
waarheid van 't geen iemand dus heeft
uitgedrukt„er zal wellicht nooit een
tijdperk in de historie zyn geweest, waar
in een zoo groote wanverhouding tusschen
behoefte en vervulling tusschen idee en
werkelijkheid, tusschen denken en zyn
heeft bestaan, als heden ten dage,
Maar heeft dan niet de geschiedenis
op menige bladzijde ons geleerd dat juist
in de donkerste tijden het licht weêr
door de wolken brak?
Wordt niet in de natuur juist door den
ratelenden donder de dampkring gezui
verd Drijft niet de loeiende stormwind
schadelijke dampen voor zich uit?
Wreekt niet in de maatschappelijke orde
elke storing zichzelve en is ze niet juist
daardoor dienstbaar aan de herstelling
van het evenwicht? Wij hebben recht
te hopen op eene betere toekomst. Wjj
hebben recht te hopen dat er eens een
tijd zal aanoreken, waarop de zwaarden
tot spaden en de spietsen tot sikkelen
zullen wo) den omgesmeed, waarop de
oorlog thans nog het handwerk van
duizendenzal behooren tot het grys
verleden.
De tijd zal, de tijd moet komen, waar
op alle scheidsmuren van adeltrots en
geldtrots, van kastengeest en godsdienst
haat zullen zijn weggevallen, waarop al
len in naam niet enkel, maar in waar
heid broeders zullen zijn. Onze personen
mogen voorby gaanonze namen
uitgewischt, aan de beginselen van waar
heid en gerechtigheid is eens de zege
praal verzekerd. Voorwaarts, altijd voor
waarts, wordt U van alle zijden toege
roepen. Ieder mensch heeft hier op aarde
eene heerlijke roeping te vervullen. Lang
zaam gaat de beschaving vooruit ook al
derd van alle overigelag in deze rich
ting dikke rook verhief zich uit den
schoorsteen. Het was de smidse. Cailsen's
voorhoofd fronste zich nog meer. Hg
keerde naar huis terug en begaf zich
naar den hooizolder. Als hg gehoopt had
ook daar sporen van slgkerige voeten te
vinden, zoo vergiste hg zich. „Daar heeft
hg dus kousen aangetrokken,', zeide hjj.
De weg van den hooizolder naar het bij
zondere vertrek van den schout was ge
makkelijk te vinden.
Carlsen begaf zich nu onder zijn volk
in den hof en wees elk zjjn werk aan.
Een der knechts beval hij een paard te
zadelen, om Bennings, den paardenhande
laar, te gaan afbestellen. „Ge hebt toch
nagezien, dat de paarden zich van nacht
niet losgerukt hebben." zeide hij zacht
tot Jensen.
„Zeker, mijnheer," antwoordde Jensen,
„daar ben ik ook niet bang voor. De
jonge slotenmaker heett. verleden week
alle sloten en het smidswerk in den stal
nagezien en vernieuwd."
„Wie?" vraagde de schout met fonke
lende oogen.
„Wel, de jonge slotemakerhjj heeft
hier die mooie stevige ringen aangebracht
en dit en dat, die verstaat zgn hand»
werk 1"
(Woidt vervolgd.)