\o. 310. Woensdag 5 Juni 1891. 7'' Jaarg. jlAllilISj Nieuws- en Advertentieblad voor Z e e u w s e li - V I a a n d e r e n. F. DIELEM V.V, Dit Blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: per 3 Maanden 50 cent; franco per post 60 cent; voor België 80 cent. Afzonderl. numra. 3 ct. PRUKKER UITGEVER AXEL. Advert entiën van 1 tot 4 regels 25 cent voor eiken regel meer 5 cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Plaatsing 3/2 maal. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag TWEE uren. De heer mr. P. C. J. Hennequin, burgemeester Her gemeente Aairdenburg en St. Kruis, candidaat vier liberale kiesvereenigingen in het district Oost burg voor de Tweede Kamer, hield jl. Zaterdagna biddag in het logement van mei. de wed. L. B. A. Rolff alhier voor een groot getal toehoorders, zijne aangekondigde staatkundige lezing. Na door den heer H. C. E. van IJsselsteijn van Ter Neuzen attentie te zijn gevraagd, werd den spreker het woord gegeven. Deze ving zijne rede ongeveer als volgt aan „Heeren! I Toen dezer dager, de uitnoodiging uit het vijfde ■district tot mij kwam, om mijn6 meeningen op Staatkundig gebied uit te leggen, heb ik niet ge- fearzeld, aan de billijkheid daarvan te voldoen; vol- gens mijne meening is het billijk, dat de persoon, ■die candidaat gesteld is, met zijne kiezers kennis maakt, Ik verklaar u allereerst, dat de aard der Kandidatuur waartoe ik geroepen ben. niet is te danken aan eigen eerzucht, dat ik ze zelf niet heb [gezocht. Gedurende geruimen tijd heb ik het ge- Tuk, niet met behulp van eene of andere partij, maar door alle weidenkenden, door ontwikkelden, [daartoe in staat gesteld, nuitige zaken in het al gemeen belang tot stand te brengen. En waar ik in mijnen beperkten kring met vol- [doening mag terugzien op het welslagen mijner pogingen daar kon ik m\j niet terugtrekken, om, in wijderen kring, wellicht soms met opoffering van de vrijzinnige beginselen, mij aan het algemeen belang te wijden. Tegen mijn zin in, is na de lezing, die ik u jwensch te houden, debat toegelaten. Het komt mij voor, dat een debat steeds eenigszins scherpe woor den ontlokt, terwijl het geen praktisch nut afwerpt. De partij en de wederpartij blijven bij hunne be doelingen en men laat zich niet tegen zijn gevoelen In, overhalen. Het zou voor Axel en voor mij geen aangena men indruk achterlaten zoo dat debat tot scherp heden aanleiding mocht geven. Laat ik u echter met een enkel woord de ver- jschillende punten uiteenzetten, die zijn aangeno men en in het manifest der vrijzinnige Unie voor I komen. Het zal u wel niet onbekend zijn, dat bjj den aanvang der werkzaamheden in de nieuwe kamer, de regeling van de kiesbevoegdheid op den voor grond staat. De grondwet van 1887 heeft het kie zerscorps aanzienlijk uitgebreid, maar de bedoeling van de grondwet en den wetgever is, daaraan nog meerdere uitbreiding te geven. Eene vereischte om kiezer te zijn is wel ge schiktheid, eenige ontwikkeling en maatschappelij ke welstand, omdat het een machtige factor is, met de beoordeeling van het eigenbelang, te weten wat hij stemt. Men zou dus niet moeten vragen Wie zijn kiezers maarwie zullen niet kiezers zijn? Heeft de uitbreiding van het kiesrecht niet aan de verwachting van allen voldaan, werkte de maat regel niet zoo gunstig als men hoopte, aan de an dere zijde heeft de regel van het kiesrecht in som mige plaatsen dermate gunstige ïesultaten opgele- i; verd, dat bijna een algemeen stemrecht werd be reikt. Niet echter alzoo in de groote steden, o. a. in Arnhem en in Groningen is het kiezerscorps met een 250 en 600tal kiezers achteruitgegaan. Het kiesrecht, behoeft herziening, opdat de stem zoo vrij mogelijk worde uitgebracht. Het stelsel van eigenhandige invulling van het stembiljet, ligt niet op mijnen weg. Met betrekking tot deze her vorming wil ik niet obstructioneel zijn, om tot de behandeling daarvan over te gaan, waar aan ande re herzieningen een eerste plaats was toegekend, j Het manifest der Unie op den voet volgende, vindt men als tweede punt aangegeven, dat de j herziening van de belastingen noodig is, waarover wel bijna geen verschil van gevoelen zal zijn. De 1 patentwet van 1819, is herzien bij eene wet van 1821 en 1823 maar in 1891 bestaat die wet met hare slechte eigenschappen nog. waarvoor het groo telij k noodig is, daarin verandering te brengen, De personeele belasting dateert van 1833daar in komen fouten vooi, die hoe eerder hoe heter hersteld moeten worden om aan de ongelijke druk king een einde te maken. De herziening op de belasting van het inkomen is evenzeer noodig. M. i. moet die belasting de gressief en niet progressief werken. De kleine man moet wel ontlast worden, maar toch is het te bil lijken, dat hij iets aan de staatskas bijdrage. De accijns op de eerste levensbehoeften, n.l. die op zout, hetwelk de mindere man niet missen kan, dient om hare zware drukking te worden afgeschaft. De elementen der patentwet, die goed zijn, kun nen worden behouden, maar die verandering be hoeven, mogen daarvan niet onthouden worden. Eene inkomsten belasting is aanbevelingswaardig, zoo iedei daar tegenover eerlijk was en zijn inko men opgaf zooals het is. Zij is echter goed voor de eerlijken, maar slecht voor de oneerlijken. In een onzer groote steden, nl. Utrecht, ondervond eene dergelijke gemeente-belasting groote tegen stand. Door den Raad werd eene commissie nit de burgerij benoemd om den jiiisten tact voor de heffing aan te geven. Thans werkt nu die belasting sedert 3 jaren, zonder morren. En waar dan het rijk over zoove le betere en ruimere middelen te beschikken tieeft om eene inkomstenbelasting te heffen, moeten wij den tegenstand, het hoofd bieden. De gemeenten- en andere belastingen moeten definitief worderi geregeld. De groote oppositie, die in de Friesche gemeenten tegen de zware las ten is gevoerd, legt de noodzakelijkheid op, om de drukkende elementen tot eene goede oplossing te brengen. Het ontwerp tot regeling van de ver houding tusschen de gemeente en de rijksbelastin gen is billp. De belasting van 40 en 10 opcenten op de ge bouwde en ongebouwde eigendommen 5 in de ge meenten mogen niet te hoog worden opgevoerd. Ten derde is thans eene wet in behandeling tot regeling van den krijgsdienst, waarin het beginsel van persoonlijke dienstplicht grootendeels is beslist. Ieder, die gehecht is aan zijn vaderland en de bewaking der neutraliteit als een deugd erkent, is in dezen zin voor de regeling van ons krijgswezen Maar waarom moet nu de zoon van den arme dienen? terwijl de riike die dienst kan afkoopen. De ontwerper dezer wet heeft hierin de alge mee- j ne oefenplicht als zijn beginsel nedergelegd. De eisch der wet is niet of zij eene zuivere partij wet is, want dan is zij voor het land eene ramp en brengt geen geluk aan men moet ook niet Zoeken naar de punten die de natie verdeelen, maar naar die, welke haar bijeenbrengen. En waar ik dan bei voor algemcene, persoon lijke dienstplicht, zou ik de grilligheid van het lot niet meer willen laten voortbestaan. Waar men echter het meerdere niet kar. krijgen moet men zich met het mindere tevreden stellen. Als vierde punt treffen wij het arbeidersvraag stuk aan. In de g-oote steden, en in de centrums van de fabrieken heeft men in deze zaak meer actueel be lang, wijdt men er meer aandacht aan, omdat wij in onze landbouwende streken, tegenover de groo te rijkdom en weelde niet die nijpende armoede hebben. Het is voorzeker noodig, dat het lot van don arbeider verbetering kiijge, maar de inmen ging van den Staat met betrekking tot den 8 uur werkdag is niet wenscholijk. De heer Da Beaufort van Amsterdam heeft ge meend, dat de bemoeiing van den staat in de ar- beidersquaestie tot op zekere hoogte niet gevaar lijk is, maar zoodra hij handelend optreedt zijn de gevolgen z. i. niet te overzien. Zoo ook heeft de heer Goeman Borgesius on langs aangehaald dat bij het tusschen beide komen van den Staat in deze quaestie, bij de boeken en geschriften, daarover verschenen, een boek, n.l. •het Nieuwe Testament niet mag worden vergeten, om te wijzen op de christelijke liefde, die ons aan den naaste bindt. En kan nu al hetgeen op dat gebied is gedaan nog niet geheel aan de verwachtingen beantwoor den, toch beweegt deze regeering zich in eene vo rige goede richting. Door het onderzoek naar den toestan-1 der arbeiders in de fabrieken zijn schro melijke misbiuiken aan het daglicht gekomen, die wellicht, zoo niet een stap van bevoegde zijde W die richting was gedaan, nog geruimen tijd hadden verborgen gebleven, doch die thans door de wet eenigszins getemperd zijn. Wat de staat nog verder kan doen. moet Van staatswege nog worden voortgezet. Met dit vraagstuk hangt nog een voornaam punt samen, nl. de invoering van leerplicht. De school strijd is beslist en tegelijk met de nieuwe school wet wilde men leerplicht invoeren- Een weldaad, die wordt opgedrongen, is niet zeer welkom en zoo ook was het met leerplicht, van welke ver zoenende dwang weinig te verwachten is. Indien de wetgever iets kon doen ter bevordering van de wering van schoolverzuim, dan zou dit alle aanbe veling verdienen. Verder is de vereenvoudiging van de rechtspraak leen punt, dat, al is de onafhankelijkheid van de j justitie in ons land buiten allen kijf, herziening be- hoeft omdat men te veel naar vormen moet zoeken, i Ten opzichte van Indie doet het mij, evenals elk staatsburger genoegen, te mogen vernemen, dat het

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1891 | | pagina 1