Hefc bezoek van H, H. M. M. aan Amsterdam zou dan plaats hebben van 3 tot 10 April. Donderdag 27 dezer zal in de Bazaarlaan te 's Gravenbage eene samenkomst gehouden worden, welke voor allen toegankelijk is, die „met de For mulieren hunne instemming betuigen." Daar zul len als sprekers optreden de heeren mr. Keuche- »ius, ds. Lion Cachet en dr. F. L. Rutgers. Duidelijk zal gemaakt worden, waarom het den doleerenden te doen is, hoe zij hun doel bereiken willen men kan ook zijne bezwaren inbrengen en hooren beantwoorden. De volgende punten zullen worden behandeld I. „De beweging der „doleerenden" verdient niet den spot noch de minachting, waarmede men meent haar te kunnen voorbijgaan of smoren. Zij is een protest tegen het geschonden recht van den Heere der kerk en van de Kerk zelve." In te leiden door mr. L- W. C. Keuchenius. II. „Afsnijding der synodale organisatie onver mijdelijk, daar reformatie onder die organisatie on mogelijk is." In te leiden door ds. F. Lion Ca chet, III. „De bedenkingen, die tegen deze kerkelij ke beweging worden ingebracht, kunnen voor Gods Woord zoo weinig stand houden, dat zij juist in tegendeel de noodzakelijkheid van reformatie des te meer in het licht stelien." In te leiden door dr. F. L. Rutgers. IV. Tegen welke gevaien hebben de doleeren den te waken (Std.) Te Middelburg zal, met toestemming van den minister van Oorlog, eene slachterij voor de garnizoenen te Middelburg en te Vlissingen opgericht worden. Bij kon. besluit is erne regeling vastgesteld, waarbij den ontvangers der directe belastingen, in voerrechten en accijnsen en van den waarborg bij percentsgewijze belooning, in stede van indemnitei ten en biljetgelden en beschrijvingskosten voor het patent, eene jaarlijksche toelage wordt toegekend in verhouding tot die belooning, welke dus met den omvang en de kosten van het beheer in recht- streeksch verband zal staan. Hiertoe is nagegaan, hoeveel thans door de ontvangers aan indemnitei ten, biljetgelden en beschrijvingskosten wordt ge noten, en hoeveel ten honderd van de percentsge wijze belooning voor ongeveer gelijksoortige kan toren dit bedraagt. Volgens deze berekening is de proportioneele vergoeding voor de bureaukosten gesteld voor kan toren met eene percentsgewijze belooning beneden ƒ2500 op 2500, op 20 pCt., van ƒ2500 tot be neden 'ƒ3000 op 25 pCt., van ƒ3000 tot beneden ƒ3500 op 30 pCt., en van ƒ3500 of hooger op 40 pCt. dier belooning. Hieronder is echter de bezol diging van gemachtigden voor de accijnzen en de belasting der gouden en zilveren werken niet be grepen, daar deze te zeer afhangt van plaatselijken toestanden om onder een gemiddeld cijfer te wor den begrepen, en dus het onderwerp eener afzon derlijke vaste vergoeding zal moeten uitmaken. Vast traktement daarentegen zal, evenals thans, een vaste jaarlijksche vergoeding voor bureaukosten medebrengen, hoedanige vergoeding ook zal worden verbonden aan eenige kantoren met percentsgewijze belooning, waarop de bovenstaande schaal van pro portioneele vergoeding wegens bijzondere omstan digheden niet zon passen. Als grens voor deze laatste uitzonderingen is aangenomen dat de geza menlijke vergoedingen van eiken aard Va van haar bedrag zouden verschillen van dat der werkelijke kosten van beheer. Daar de nieuwe regeling voor een aantal kanto ren eene lagere, voor andere daarentegen eene hoo ger e belooning zal medebrengen dan thans daaraan verbonden is, waren overgangsbepalingen noodig, hierin bestaande, dat aan de tegenwoordige titula rissen der eerstgemelde kantoren eene persoonlijke schadeloosstelling wordt toegekend voor het verlies, dat zij door de invoering dier regeling zullen ljj- den, terwijl daarentegen de ontvangers, die uit de nieuwe regeling voordeel zouden trekken, niet meer in rekening mogen brengen dan tot dusverre, zeg ge het gezamenlijk bedrag der emolumenten van hun kantoor over 1887, wel te verstaan zoolang zij, in beide gevallen, op hun tegenwoordig kan toor verblijven of dit geene verandering in omvang ondergaat. Over de vleeschvergiftiging in Aug. 18871e Middelburg waargenomen, bevat de St-Ct. No. 249 een verslag, ontleend aan desbetreffende in gekomen ambtsberichten en luidende als volgt In de laatste dagen van Aug. en het begin van Sept. 1887, deden zich te Middelburg verschijn selen van vergiftiging voor bij een groot aantal militairen en eenige burgers, na het gebruik van vleesch, soep en bouillon. Het bleek alras, dat in dezen niet aan eene oorzaak, welke zich uitsluitend tot het garnizoen bepaalde, was te denken, maar dat ook burgers, aan denzelfden invloed blootgesteld, terzelfder tijd plotseling waren aangetast door hevige maag darmaandoeningen enz., welke niet als gewone, in dit jaargetijde voorkomende buikziekten wa ren te beschouwen. Een onderzoek in loco, door den geneeskundi gen inspecteur ingesteld, leerde dat, behalve een 250-tal militairen, minstens 36 personen, in 13 gezinnen, zijn ziek geworden, na het gebruik van vleesch, dat, volgens sommigen, donker van kleur en ongewoon van reuk en smaak was, welke reuk zich onder het koken en braden nog meer ontwikkelde. De verschijnselen der ziekte, welke zich "bij de eerste lijders reeds 12 uren, doch bij de ande ren 1 è,'2 dagen, na het gebruik van dit vleesch, de soep en de bouillon openbaarden, waren op volgend gevoel van drukking en pijn in de maagstreek, misselijkheid, braking, buikpijn, door loop, koorts (temperatuur 39® C.), met hoofdpijn, bloedsaandrang naar 't hoofd, gevoel van loomheid en zwakte in de onderste ledematen, duizelig heid slaapzucht, beslagen tong, enz. Bij eenige herstellende lijders werd eene geringe verwij ding van de pupil waargenomen. Na verloop van enkele dagen namen deze ver schijnselen geleidelijk af en vertoonden zich bij velen een blaasjesuitslag aan de lippen (eczema febrile) opgevolgd door een gevoel van uitput ting, welke verschijnselen, met de in 't oogloo- pende vermagering, het bewijs leverden, dat het ziekte-proces het gestel van deze jeugdige, kracht volle personen in hooge mate had aangegrepen. Opmerking verdient daarbij het feit, dat de leden van een aangetast gezin, die toevallig geen vleesch, soep, noch bouillon hadden gebruikt, van de ziekte verschoond bleven. De verschijnselen vertoonden zich het eerst op den avond van den 29sten Augustus 1887, na dat te Middelburg het vleesch was ingevoerd van eene koe die den 26sten te Heinkenszand, ster vend aan „kalfziekte", uit nood geslacht was. Deze koe had volgens bericht van den dis trictsveearts 7 malen gekalfd, de laatste 4 kee- ren telkens van tweelingen. Eenige dagen voor de rekening had deze in de „Poel" loopendekoe weder gekalfd. De geleiding naar den stal (een afstand van circa 2 uren) had geen bezwaar opgeleverd. Ge durende de eerste dagen was er, behalve dat de nageboorte eerst den 9en dag afging, niets afwij kends te bespeuren, terwijl het dier goed gevoed was. Toen begon de koe minder te eten, de melkafscheiding te verminderen en de ziekte meer $n meer een ernstig karakter aan te ne men. De zwakte van het dier nam hand over hand toe, zoodat deze stervende de hals werd afge sneden. Het lijk werd geopend, van de inge wanden ontdaan, de maag begraven, de afval op den mesthoop gebracht en het vleesch voor ƒ15 verkocht. Dit vleesch was, volgens zeggen, te Heinkens zand reeds bestemd voor de militairen. Hét) werd volgens den commissaris wan poli tie, te Middelburg in den nacht van den 27en op den 28en Augustus ontvangen door den sla ger, tevens leverancier van het garnizoen, in wiens winkel toen ook vleesch voor militairen, door de voedingscommissie goedgekeurd, voor handen was. Het des nachts ingevoerde vleesch werd echter eerst den volgenden morgen door den stedelijken keurmeester onderzocht en, vol gens de aanteekening op zijn register, goedgekeurd. De slager kon echter het bij de gemeente-ver- S ordening voorgeschreven bewijs van goedkeuring niet vertoonen. Te gelijk met de militairen werden ook bur gers aangetast, die, voor zoover bekend, voor een klein gedeelte vleesch hadden gehaald bij den garnizoens-leverancier, maar voor 't groot ste gedeelte bij een anderen slager te Middel burg. Ofschoon de eerste slager ontkende van het ingevoerde vleesch aan het garnizoen te hebben geleverd, doch tevens weigeide mede te deelen aan wie het werd verkocht of waar het geble ven was, en de tweede slager, die vleesch van den eersten ontving, beweerde geen ander dan zelf geslacht vleesch te hebben afgeleverd, zoo heeft het onderzoek toch genoegzaam aan het licht gebracht dat het vleesch de oorzaak van de vergiftigingsverschijnselen was. De aandacht van de justitie is van Regeerings- wege hierop gevestigd. De ziekteverschijnselen hebben zich reeds te Heinkenszand spoedig na het noodslachten ver toond. Behalve 4 familieleden van den eigenaar der zieke koe, die, volgens verklaring van den ge neeskundige, bijna gelijktijdig door maagdarm aandoeningen werden aangetast (niettegenstaande zij beweerden niets van dit vleesch te hebben gegeten) zijn de varkens, honden en katten, die op den afval van de mestvaalt aasden, daarna plotseling ziek geworden onder dezelfde verschijn selen. De gevolgtrekking ligt dus voor de hand, dat de uit nood geslachte, aan „kalfziekte" lijdende koe, voor mensch en dier schadelijke bestand- deelen bevatte. De ervaring heeft reeds voldoende geleerd, dat zeikten bij het rund, veroorzaakt door opname in het bloed van ontbindingsproducten of etter, ten gevolge van ontstekingen met ontbinding of verettering gepaard (septichaemie en pyaemie), de meest voorkomende oorzaken zijn van vleesch- vetgiftigingen. Bijzonder gevaarlijk zijn in dit opzicht de baar moederontstekingen der koeien en hare gevolgen, (de kalfziekte) febris puerperails, en de metritis septica, zooals in casu, en waaraan onder ande ren ook de epidemie van vleeschvergiftiging te Heesch in 1883 waargenomen, werd toegeschre ven. De meeste gevallen van vleeschvergiftiging moeten toegeschreven worden aan het gebruik van vleesch van dieren, die aan septichaemie en pyaemie hebben geleden. Hiermede is eenigszins in overeenstemming de bevinding van het vleesch in quaestie, waarbij tusschen de spiervezels met ljet bloote oog roo- de stippen duidelijk waren waar te nemeD, wel ke onder den microscoop bleken gekleurde spier vezels te zijn, tusschen ongekleurde ingelegen. Bovenstaand betoog wordt nog bevestigd door den uitslag van het onderzoek van het vleesch en van hot braaksel der patiënten, door de com missie voor scheikundige en microscopische on derzoekingen uit den geneeskundigen raad voor Zeeland. Gedurende dit onderzoek bleek toch reeds spoe dig, dat de schadelijkheid niet aan parasieten, noch aan ziekte-bacteriën, noch aan metaalver giften kon worden toegeschreven, daarentegen werd het voorkomen van ptomaïnen (lijkengift) aan 't licht gebracht. Dat ptomaïnen, in het lichaam van mensch en dier gevoerd, vergiftigingsverschijnselen, zelfs den dood, kunnen teweegbrengen, is genoeg bekend. De ziekteverschijnselen in casu kwamen dan ook het meest overeen met die, welke eigen zijn aan vergiftiging door deze organische alcaoïden, welke zich bij het uit nood geslachte zieke diei blijkbaar snel en in betrekkelijk groote hoeveel heid hebben ontwikkeld. Deze ptomaïnen worden door verwarming niet veranderd, waardoor zich laat verklaren dat het vleesch en de soep, na uren gekookt te hebben, hunne schadelijke eigenschappen hadden behou den. Daardoor wordt tevens duidelijk, waar om in dezen niet aan georganiseerde kiemen (parasie ten, bacteriën) als oorzaak der ziekte kan ge dacht worden. Uit het op verzoek der Regeering door den

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1887 | | pagina 2