Twee bakkers vonden vriendschap
op Kerstmis in het
Ziekenhuis
PETERS
KERSTVERHAAL
Zo begon hei
J'
Kerstverhaal voor
de jeugd
Zaterdag 24 December 1955
KERSTNUMMER
pagina 3
t
Dan liepen ze elkaar
zonder groet voorbij
EN GRAUWE LUCHT EN GEEN sneeuw, zo u>as, de weer-
toestand. En het was zacht voor de tijd van het jaar. Meeuwen
bTm vlogen laag over de huizen en pleinenals moesten ze reeds voed-
sel zoeken bij de mensen. Er zat iets van onrust in de lucht
was er soms storm op komst, storm met sneeuw
Het zou vroeg donker zijn en dan zouden de mensen op deze vroege
avond voor Kerstmis het zich in hun huizen met veel licht en groen, met
feestelijk eten en drinken, gezellig maken. Om met de oude Israëlieten te
spreken: het gemeste kalf was geslacht en de leren wijnzakken stonden
op bersten.
De mensen hadden het gevoel dat de arbeid, de harde en moeizame
arbeid, er weer voor een jaar op zaten dat ze nu de vruchten van
hun noeste vlijt zich zonder reserve of matigheid mochten laten smaken.
Verder hoopten ze, dat God hun gezegend kerstfeest mocht schenken.
Evenals zegen in de schuur of op stal onontbeerlijk was, moest ook die
zegen aan de mensen gegeven worden ook daarin waren ze en wis
ten ze zich afhankelijk. Zeker, men moest voor de Kerstdagen evengoed
werken en zich in de weg stellen, als voor de zegen op het land en de
akker! Er moet gewerkt worden en dan. ze zouden in ruste thuis
Kerstliederen zingen, naar de kérk gaan, de Kerstboodschap lezen, maar
op wat alleen God schenken kan, moesten ze wachten.
door G. MULDER
Hoe zal ik U ontvangenAch,
bij al onze pogingen om er wat
van te maken, voelen we ons arm en
nog zonder U en al onze drukte is
niets anders dan een roep om Uw
komst. Want er is ook zo veel, zo héél
véél, dat hèt feest in de weg zit: wij
denken aan hen, die niet thuis willen
zijn en aan de mensen die niet thuis
kunnen zijn: vlak vóór het Kerstfeest
is ons hele dorp toch zo geschrokken,
heel erg van streek geraakt. Neen, wij
zitten niet in zorg over ons brood
we hebben voorraad misschien wel
voor een week. En wat voor brood en
gebakl Maar onze bakkers we be
zitten er twee zijn toch beiden in
het ziekenhuis van de stad opgeno
men: Jacob Tjallinga met een be
klemde breuk en Gerrit Mekkes kreeg
een telegram, dat hij voor een maag
operatie kon komen.hij had al
wel twintig weken op dat bericht ge
wacht.
Een groot geluk is dat beiden vol
doende hulp in de bakkerij konden
krijgen, goede hulp ook. Wij hoefden
dus niet in de knoop te zitten over
ons Kerstbroodmaar het doet
ons dorp werkelijk leed, dat onze bei-
da bakkers met de feestdagen in een
ziekenhuis moeten verblijven. Neen,
wij leven niet maar koud en onbewo
gen naast elkaar op ons dorpEn
wij maken geen onderscheid: zouden
er twee boeren of twee arbeiders van
ons dorp voor een operatie weg moe
ten het zou evengoed onze be-
langs.tung hebben gehad.
Maar toch niet zo, als dit geval met
onze bakkers tenslotte zijn we eer
lijk en zeggen we de dingen zoals ze
zijn. Laten we 't eens heel voorzich
tig zeggen, het bijzondere van onze
bakkers: zij hielden jaren lang de ge
sprekken levendig in ons dorp. Als de
mensen gewoon leven, geen buitenis
sigheden uitspoken en er niet willen
uitlopen.... wel, dan valt er al heel
weinig van te vertellen. En niemand
bij ons op het dorp viel graag uit de
toon, de bakkers ook niet. Beiden wa
ren ze beste mensen en uiterst be
kwaam in hun vak. Andere dorpen
mochten willen, dat ze een zo uitste
kend stel bakkers als een rijk bezit
mochten beschouwen.
Ze waren beiden best voor de klan
ten en hadden ook beiden een keurig
gezin, waar niets op viel aan te mer
ken.
Alleen.Mekkes kon wel eens iet
wat zuur zijn doch wij konden hem
dit best vergeven, omdat de fnan
maagpatiënt was. Maaglijders moet
men nu eenmaal iets ontzien, wij wa
ren het daarover eens.
Baas Tjallinga was met iets anders
behept, hij mocht toch zo graag iemand
plagen het plagen zat hem als in
het bloeden hij kon het bij buien
toch zo mooi opzeggen, die bakker.
Dat deze bakkers, de een wat zuur
en de ander een tikkeltje aan de pla
gerige kant, maar moeilijk konden op
schieten mocht dat een wonder
heten? Men zou kunnen opmerken, dat
ze dan maar elkaar voor de voeten
vandaan moesten blijven. Nietwaar,
het is aan niemand gegeven om met
alle mensen even plezierig te leven.
en het is heel gewoon, dat de een de
ander beter niet in z'n vaarwater ont
moet. Ach en die beiden zaten el
kaar altijd in elkanders vaarwater
dwars.
Titia
A Is schooljongens op dezelfde school
konden ze 't al moeilijk samen
vinden. Vechten deden ze niet, dat
mocht niet van hun ouders. Beiden
hadden het ook, toen ze groter waren,
begrepen op hetzelfde meisje. Titia
heette ze en het was zo'n mooi en
goedig wicht, dat ze geen neen kon
zeggen, tegen Jacob noch tegen Ger
rit. Dat maakte de stemming tussen
de beide bakkerszonen niet beter.
Maar ze vochten niet om dat meisje,
de vier jaren, die ze haar samen lief
hadden. Toen gingen de ouders van
Titia emigreren en het meisje ging
mee. Veel levendige gesprekken zijn
er over de verkering gevoerd ln ons
zodoende kwam er een weinig ruimte
in de inrichting. En Gerrit Mekkes
greep de kans, hij ging zodra hij de
oproep ontving; want met zijn altijd
protesterende maag kon het zo niet
blijven. De eerste dag na de vrij zware
operatie, had hij niet veel te vertellen
hij had het maar moeilijk, zo de
wijkzuster vertelde. De tweede dag
echter voelde hij zich al iets beter..,
maar toch was hij er werkelijk nog
niet best aan toe. Daar kwam bij, dat
de narcose nog iets nawerkte hij
was om het zo maar te zeggen, nog
niet helemaal bij. Zijn bed had hij
gevonden in een hoek van de zieken
zaal. De zusters verzorgden hem zo
goed mogelijk en beleefden niet veel
last van de bakker. De andere zaal
patiënten ook niet er stond trou
wens een leeg bed tussen hem en de
anderen in.
Toen gebeurde het. Jacob Tjallinga
kreeg plotseling moeite met een be
klemde breuk. Met haast werd hij
naar de stad gebracht en direct ge
opereerd. Na de operatie brachten ze
hem op het nog open bed naast zijn
collega Mekkes. Tjallinga had geen
narcose gehad! maar was voor de ope
ratie plaatselijk verdoofd. Hij door
stond eerst een gloeiende pijn toen die
verdoving uitgewerkt was. Tijdens die
pijn had hij niet veel te vertellen ge
had, volgens onze wijkzuster. En toch
had hij zo nu en dan grimmig naar 't
En daardoor klaarde de lucht in ons
dorp ook op I
dorp en later ook nog, want de
een wist te vertellen, dat Jacob Tjal
linga een prachtige kaart had gekre
gen van Titiaen de ander zei, dat
Gerrit Mekkes in geregelde briefwis
seling met het meisje in Canada stond.
Al weer strijd dus en het wijze
hoofd van de school in ons dorp moet
toen gezegd hebben: Vochten die jon
gens het toch maar eens een keer uitl
Ze vochten het echter niet uit. Hoe
veel er van die mooie kaarten en die
trouwe briefwisseling waar is geweest?
Wie zal het zeggen? Een feit is, dat de
jonge mannen later beiden verkering
kregen, trouwden, kinderen kregen...
en dat beiden hun vader opvolgden als
bakker op ons dorp. En een feit is ook,
dat de een al beter brood trachtte te
bakken dan de ander.'
Ons dorp voer er wel bij, dat de
bakkers elkaar stevig beconcurreer
den. Het beste brood, het schoonste
gebak en de smakelijkste koekdit
alles viel ons dorp in de schoot. Dat
ook de een de ander wel eens een
klant afsnoepte.... ja, ook dat! Maar
ze vochten er niet om.
Trof de een de ander onderweg bij
het venten van brood, dan liepen ze
elkaar zonder groet voorbij. Al in
geen jaren gunden ze elkaar een
woord. En juist dat niet spreken, het
aanhouden van de strijd en de eeuwi
ge concurrentie, gaf ons dorp volop
stof voor levendige en warme gesprek
ken.
rT' och heeft deze strijd een einde ge-
A vonden onze wijkzuster heeft
er ons van verteld...., en wij ver
trouwen haar beter dan we elkaar in
onze verhalen geloven. Dagelijks fiet
ste ze de zeven kilometer naar de stad
om onze bakkers te bezoeken. Dat
deed ze omdat de vrouwen van de
bakkers vanwege de zakendrukte en
ook omdat ze kleine kinderen te ver
zorgen hadden, het zelf moeilijk kon
den doen. Misschien zouden ze mór
gen gaan, op de Eerste Kerstdag. Maar
die lucht, die lucht
Ja, onze wijkzuster heeft er ons van
verteld.
Zij had natuurlijk goede bekenden
onder de zusters van het ziekenhuis;
zij is daar zelf ook als verpleegster
werkzaam geweest, zelfs als hoofdzus
ter. Doch de wijk trok haar meer dan
het huis; zodoende is ze bij ons op het
dorp gekomen. En wij hebben allemaal
al evenveel met haar op, want ze
houdt zich niet apart en lééft hele
maal met ons mee.
Volgens onze wijkzuster dan moet
het ongeveer zo gegaan zijn: Gerrit
Mekkes, die al lang wachtte op een
oproep om opgenomen te worden,
kreeg die oproep onverwacht «n was
het eerst in het ziekenhuis. Tegen
Kerstmis gingen de patiënten, die
maar even weg konden, naar huis
K6EB
„ook goedemorgen;"..
bed in de hoek gekeken, waar Mekkes
nog lastig lag.
Omdat het Kerstfeest naderde, had
den de zusters de ziekenzaal een beet
je versierd: hier en daar hadden ze
wat groen en ook zo hier en daar een
paar kaarsen aangebracht. En zij had
den een geheim plannetje, deze zus
tersz\j zouden als voorbereiding
voor het grote feest 's avonds een paar
Kerstliederen samen zingen. Boven al
hun drukke werk en haastige verple
ging zouden ze dat ook nog doen.
Wat doe jij hier? vraagt Mekkes
aan de laatst binnen gekomene,
aan zijn concurrent en vijand van de
wieg af. En met iets plagerigs in zijn
woorden, antwoordt Tjallinga:
Man, wat doe jij hier?
Mekkes: Ik lig hier voor m'n ple
zier, is 't nou goed?
Tjallinga: En ik kwam hier om jou
te pesten ben je nu lekker!
Mekkes: Mij plagen kon je bij school
al!
Tjallinga: Mij zuur aankijken heb
je altijd al gedaan!
Mekkes: 'k Weet niet waarom ik nog
tegen je praat!
Tjallinga: Hou je dan stil!
Mekkes: Maar wat doe je hier naast
me!
Tjallinga: Waarom lig jij daar als
ik kom!
Mekkes: Als ik dit geweten had,
was ik hier nooit gekomen!
Tjallinga: O, en ik heb zeker asje
blieft gevraagd om naast je te mogen
liggen!
Op dat moment was de zaalzuster
bij de bakkers gekomenen had
zij, met een tikkeltje ironie in haar
stem, gevraagd.of de heren elkaar
soms kenden
Tjallinga vroeg de zaalzuster om
wat te drinkenhij wist, dat hij
daarmee de maagpatiënt kon plagen,
want die mocht nog bijna niet drin-!
ken.
Toen vroeg Mekkes een poeder of
een spuitje hij wou slapen met zulk
een gezelschap naast zichen hij
had nog zo'n pijn.
De breuk kreeg watermaar de
maag kreeg niets en de zuster zei heel
vriendelijk, dat Mekkes zich heel rus
tig moest houdenhij mocht nog
niet veel met zijn buurman praten,
zij moesten daar liever een paar da
gen mee wachten.
Hij is begonnen! zei Tjallinga.
Wat? Op school is hij al begon
nen en hij wees met z'n vinger naar
Tjallinga.
Hijhij heeft mijn meisje het
land uitgevrijd, zuster.
Dat was mijn meisje! 1 I En het is
jouw schuld, dat ze met haar ouders
mee emigreerde!
Mensen hou toch opwees
toch stil! Het is helemaal niet.
Laat Jacob zijn mond dan ook
houden!
Snapt u het zuster, dat de men
sen nog brood lusten van zo iemand?
Jouw brood is te licht, rakker..!
En van de kwaliteit die jij bakt
krijg je zelf een maagzweer!
Over en weer klonken de verwijten,
het werd een complete vechtpartij
met woorden, die waren bedoeld om
te wonden. Met boze en verhitte ge-
I zichten keken ze elkaar van op zij
aan, of de een de ander wou verscheu
ren. Uit de andere bedden op de zaal
klonken protesten tegen deze oorlog
en dat op de avond van het grote
vrede-feestze moesten zich scha
men, die beide mannen. En de zaal
zuster ging naar de hoofdzuster om
te overleggen, de mannen bij elkaar
vandaan te halen.
En op dat moment, zo vertelde onze
wijkzuster, gingen plotseling de zaal
lichten uit.en kwam er een twaalf
tal zusters door de deur met grote
brandende kaarsen in de handen
na even een hapering met de inzet,
zongen ze van vrede op aarde. Op deze
zang viel nogal het een en ander aan
te merken, tijd voor repetitie had er
niet afgekundmaar de patiënten
vonden het geweldig mooi. Er waren
er bij, die hun zakdoek moesten ge
bruiken om opkomende tranen te ke
ren. en er waren er ook, die zacht
jes meezongen, meeneurieden.
En even onverwacht als ze gekomen
waren, vertrokken de zusters naar 'n
andere zaal en de lichten gingen
weer branden.
Goeie morgen!...
Vrede op aarde.dat is heel wat
anders dan wat jij me altijd hebt
aangedaan, klaagde de maagpatiënt.
Jacob Tjallinga antwoordde niet. De
(Zie vervolg pag. 5).
MOOIE KERSTFEEST
'J l OOR het grote raam in de huis-
kamer staat Peter. Dikke regen
druppels glijden langs het glas.
Iedere keer als de wind om de hoek
van het huis komt scheren en de
lange, kromme takken van de kale
eikenboom voor het huis tegen el
kaar laat zwiepen, rolt er een 'heel
rijtje druppels tegelijk naar beneden.
Dat is eigenlijk wel een leuk ge
zicht. Maar Peter kijkt er niet eens
naar. Hij is bóós, hij is vréselijk
boos. Z'n mondhoeken wijzen naar
de grond en tussen z'n sproetneus
en z'n blonde kuif staat een rechte
dikke rimpel. Hij heeft z'n vuisten
diep in z'n zakken gestopt. De na
gels van zijn vingers knijpt hij hard
in zijn handen, want als hij dat niet
deed, zou het wel eens kunnen ge
beuren, dat er aan iedere kant van
z'n neus een druppel naar beneden
rolde. Nét zo a/s bij het raam.
Morgen is het Kerstfeest. Daarop
heeft Peter zich al wekenlang ver
heugd. De meester op school heeft de
klas prachtige versjes geleerd, over 't
Kindeke Jezus in de stal van Bethle
hem en over de herder» en de engelen,
die zo mooi zongen.
Op de eerste dag van de Kerstvacan-
tie is Peter met een grote zak naar het
bos gegaan. Toen hij terugkwam zaten
daar een heleboel mooie groene denne-
takken in. Samen met moeder zou hij
daarmee de kamer versieren.
En als het dan eindelijk Kerstfeest
werdDan zouden de kaarsjes mo
gen branden. Vader zou de Kinder
bijbel pakken en in de grote stoel gaan
zitten. En op een kussen aan zijn voe
ten, dicht bij de warme kachel, zou
Peter naar de Kerstgeschiedenis luis
teren.
Daarna zouden ze chocolademelk
drinken met een stuk van de kerst
krans er bij. Moeder zou een heel
mooi verhaal vertellen. En voordat Pe
ter naar bed moest, zouden ze eerst
met z'n drieën bij de piano alle Kerst
versjes zingen die hij kende.
Peter weet dat allemaal nog precies
van vorig jaar. En nunu is moe
der ziek geworden. Zó ziek, dat ze
direct naar bed moest. Peter moet nog
steeds heel erg zijn best doen om niet
in tranen uit te barsten. En buiten re
gent het maar....
In de keuken liggen alle dennetak-
ken over de vloer. Toen Peter hoorde
dat moeder ziek was, heeft hij boos en
verdrietig een trap tegen de zak ge
geven. Kaarsen staan er ook nog niet
in de kamer, hij weet niet eens, of die
eigenlijk wel in huis zijn.
Vader heeft hij vandaag maar heel
even gezien. Toen zaten ze aan de keu
kentafel te eten, zó maar een paar
sneeën brood van de broodplank. Va
der zei bijna niets en hij merkte het
niet eens, toen Peter twee boterham
men in z'n zak propte. Voor de ko
nijnendie hadden waarschijnlijk
meer honger dan hij.
V
ALS PETER 's avonds naar bed
gaat, mag hij even om het hoekje
van de deur moeder welterusten zeg-
Het begon zo
teleurstellend, maar
toch
gen. Ze lijkt héél bleek zo in dat gro
te bed tussen de witte lakens. Maar ze
glimlacht, zoals alleen moeder dat
maar kan, en ze zegt:
„Slaap maar lekker, lieve jongen,
moeder is vast weer heel gauw beter".
En dan moet Peter tóch nog een
klein beetje huilenIn zijn eigen
kamertje knielt hij voor zijn bedje
neer. Van zijn boosheid is nu niets
meer over, eigenlijk schaamt hij zich
daar een beetje voor. Een grote jon
gen van zes iaar wordt toch niet bóós,
als zijn moeder ziek is? Zelfs niet met
Kerstmis.
„Ik ga slapen ik ben moe, 'k sluit
mijn beide oogjes toe, Here, houdt ook
deze nacht over mij getrouw de wacht"
bidt Peter net zoals iedere andere
avond. Maar inplaats van „Amen" zegt
hij gauw, met z'n ogen stijf dichtge
knepen:
„Here Jezus wilt U alstublieft moe
der weer gauw beter maken? Alles
is zo verdrietig en naar nu zij ziek is".
Al» vader een urtje later komt kij
ken, ligt Peter rustig te slapen. Vader
legt de dekens goed over hem heen
en met zijn zakdoek veegt hij een
traan van Peters wang, die nog niet
is opgedroogd.
s Toen kv/am de
mooie droom
Peter heeft een heel wonderlijke,
maar ook een heel mooie droom. Hij
loopt buiten en het 1» vast al erg laat,
want het i» helemaal donker om hem
heen. Tóch is hij niet bang. De zwarte
lucht flonkert van alle sterren die er
in staan. Er is geen maan, maar er is
één heel grote ster, die het mooiste
schittert van allemaal.
Peter loopt langzaam verder en dan
hoort hij ineens prachtige muziek
zó mooi heeft hij het zelfs voor de
radio nog nooit gehoord. Het lijkt wel
of de hele lucht vol is van die muziek
en Peter wordt er van binnen heel
erg blij door. Maar hij weet niet waar
het vandaan komt en hij kan de men
sen die zingen en muziek maken ook
niet vinden.
Na een poosje komt hij bij een heel
oud schuurtje. De planken zitten
overal los en de deur hangt scheef.
Door de kieren komt licht naar bui
ten. Peter is erg verwonderd: In zo'n
oud en kapot huisje wonen toch geen
mensen? Maar als hij dichterbij komt,
hoort hij toch duidelijk iemand hui
len, precies zoals het kleine kindje
van de buren.
Net als Peter door één van de kie
ren naar binnen wil kijken, wordt er
aan zijn arm getrokken. Verschrikt
kijkt helemaal niet meer zo verdrietig
al die sterren en de muziek is óók
al weg. Voor zijn bed staat vader. Hij
kijkt helemaal niet meer zo verdrietig
als gisteren en hij zegt lachend:
„Heb je mooi gedroomd, jongen?"
Na", zegt Peter, „over hele mooie
muziek en over sterren en over een
klein kindje in een oud Huisje
Maar dan houdt hij ineens zijn mond
dicht. Zijn ogen gaan wijd open.
Droomt h\j nu nóg? Hij hoort toch
heel duidelijk een klein kindje huilen.
Niet bij de buren, maar hier, in huis!
Vader kijkt nog steeds erg blij en
hij moet een beetje lachen om Peter,
die hem verwonderd zit aan te kijken.
„ik heb een grote verrassing voor
je, Peter", vertelt hij dan. „Vannacht
heb je een zusje gekregen. Ze heet
Christine, omdat ze op eerste Kerst
dag is geboren".
Met een sprong staat Peter naast
zijn bed.
„Vader", roept hij, „wat is dat fijn!"
En dan fluistert hij ineens verschrikt:
„Weet moeder het al? Ze is toch
ziek?"
„Ja hoor", zegt vader. „Tinekes wieg
staat bij moeder op de kamer. Nu kan
moeder de hele dag naar haar kijken,
dan wordt ze vast erg gauw beter."
DIE MIDDAG mag Peter even zijn
zusje zien. Ze slaapt in haar wieg
je en haar pieterig kleine handjes
komen net als haar zwarte kuifje bo
ven de lakentjes uit. Als de zuster de
dekentjes terugslaat, doet ze langzaam
haar oogjes open. Die zijn prachtig
blauw, het lijkt wel of je er doorheen
kunt kijken.
„Wanneer mag ik nou met haar
door
ELLY BOER
spelen, moeder?", vraagt Peter ver
langend.
Moeder glimlacht:
„Daar is ze nu nog veel te klein
voor, Peter. Maar als ze een beetje
groter is mag jij met haar in het park
gaan wandelen en als een flinke grote
broer op je zusje passen".
Dan moet moeder weer gaan sla
pen, en Tineke ook. Peter gaat aan
al zijn vriendjes vertellen, dat hij een
zusje heeft gekregen en dat ze het
liefste babytje is, dat hij in z'n leven
heeft gezien!
Toch feest
DE DOKTER heeft gezegd, dat va
der en Peter op de avond van
Tweede Kerstdag een uurtje bij moe
der mogen zitten. Peter mag voor deze
ene keer een poosje later naar bed
dan anders.
Als het eindelijk zo ver is, dat ze
naar binnen mogen, gaat Peter gauw
een paar dennetakjes uit de keuken
halen. Hij steekt er' één tussen het
beddelampje en de andere doet hij
achter de schilderijtjes die in de ka
mer hangen.
Vader haalt ineens een pak kaar
sen te voorschijn. Even later flikke
ren er overal in de kamer, op d« was
tafel, op de vensterbank, op het ge
wone tafeltje en op het nachtkastje
kleine gele vlammetjes.
Peter kruipt aan het voeteneinde
van het bed als vader het Kerstver
haal uit de Kinderbijbel voor gaat
lezen. Dan weet hij ineens waar hij
vannacht over gedroomd heeft. Over
het Kerstverhaal natuurlijk.met
nóg meer aandacht dan andere jaren
luistert hij.
Het kindje in de wieg slaapt rustig
door. Nét zoals het Kindeke Jezus,
héél, heel lang geleden in de stal van
Bethlehem. Alleen had dat Kindeke
geen mooie wieg met schone laken
tjes en géén warme truitjes met eend
jes erop geborduurd. Het Kindeke
Jezus lag in een kribbe, een bak waar
de beesten uit eten. En zijn moeder
Maria had hem in doeken gewonden.
Peter weet óók al, waarom dat Kindje
zo arm was.
Als het verhaal uit is moet Peter
naar bed. Dit jaar kunnen ze niet met
elkaar zingen zoals anders, dat zou
veel te druk voor moeder zijn. Maar
tóch heeft Peter nog nooit zó'n mooi
Kerstfeest gevierd!